Aanwijzing seksuele misdrijven (2024A005)

Publicatiegegevens
Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. art. 130 lid 6 Wet RO
Van: College van procureurs-generaal
Aan: hoofden van de OM-onderdelen, korpschef van de politie, commandant van de Koninklijke Marechaussee
Registratienr.: 2024A005
Datum inwerkingtreding: 01-07-2024
Publicatie in Stcrt.: 2024, 20756
Vervallen: Aanwijzing zeden (2016A004)
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing slachtoffers in het strafproces (2024A001);
Aanwijzing kinderpornografie;
Aanwijzing mensenhandel (2022A002);
Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging (2020A004);
Richtlijn voor strafvordering aanranding (2024R003);
Richtlijn voor strafvordering verkrachting (2024R004);
Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen (2024R005);
Richtlijn voor strafvordering kinderpornografie (2024R006);
Richtlijn voor strafvordering van aanstootgevend gedrag (2024R007);
Richtlijn voor strafvordering mensenhandel (2024R008);
Richtlijn voor strafvordering mensensmokkel (2018R004);
Wetsbepalingen/verdragen:

Titel XIV, Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht; Verdrag van Lanzarote inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58 en Trb. 2010, 156); Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, Istanboel; Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad

SAMENVATTING

Deze aanwijzing geeft een kader en regels voor de strafrechtelijke aanpak van seksuele misdrijven zoals genoemd in Boek 2 Titel XIV Seksuele misdrijven van het Wetboek van Strafrecht alsmede van zedenmisdrijven zoals genoemd in Boek 2 Titel XIV Misdrijven tegen de zeden , de regelgeving die tot 1 juli 2024 gold.

1. ACHTERGROND
 

Uitgangspunten bij de aanpak van seksuele misdrijven respectievelijk zedenmisdrijven zijn:

· Het schenden van in het strafrecht neergelegde normen vraagt in beginsel om correctie, afkeuring en herstel van de geleden schade. Het strafrecht is in beginsel repressief van aard, maar kan – gecombineerd met andere interventies en op voldoende selectieve wijze ingezet – bijdragen aan veiligheid en het voorkómen van herhaling.

· De belangen van slachtoffers wegen zwaar mee bij de afweging of (en zo ja hoe) de vervolging door het openbaar ministerie passend is. De veiligheid van slachtoffers en de risico’s op herhaald slachtofferschap en herhaald daderschap worden hierbij steeds goed voor ogen gehouden. Veiligheids- en risicotaxatie vormen derhalve in alle stadia van opsporing en vervolging een belangrijke leidraad voor (prioritering van) handelen.

· Waar het belang van waarheidsvinding botst met het belang van behoud en versterking van veerkracht van slachtoffers worden deze belangen steeds zorgvuldig tegen elkaar afgewogen om te voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek leidt tot schade bij slachtoffers en anderen.

· Het openbaar ministerie handelt in samenwerking en samenhang met de relevante netwerkpartners. Ook in het netwerkverband houdt het openbaar ministerie de belangen van slachtoffers en anderen (waarborg veiligheid en behoud en versterken veerkracht) nadrukkelijk voor ogen. Daartoe wordt het (sociale) systeem rondom zowel het slachtoffer als de (kwetsbare) verdachte of dader betrokken.

1.1. Seksuele misdrijven

In 2024 is de titel ‘Misdrijven tegen de zeden’ in het wetboek van strafrecht vervangen door de titel ‘Seksuele misdrijven’. Waar tot 1 juli 2024 gesproken werd van zedenmisdrijven wordt in deze aanwijzing in lijn met de vernieuwde titel gesproken van ‘seksuele misdrijven’. Afhankelijk van de pleegdatum zijn de strafbaarstellingen van de oude titel dan wel de strafbaarstellingen van de nieuwe titel van toepassing. Waar de oude titel van toepassing is wordt met zedenmisdrijven hetzelfde bedoeld als met seksuele misdrijven.

Seksuele misdrijven zijn ernstige schendingen van de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Een seksueel misdrijf is daarmee een ingrijpende gebeurtenis die vaak veel emoties oproept. Seksuele misdrijven zijn niet alleen ingrijpend voor slachtoffers, maar hebben ook grote impact op de omgeving van slachtoffers en de samenleving als geheel. Ook ten onrechte beschuldigd worden van een seksueel misdrijf is ingrijpend. Gedurende het opsporingsonderzoek – dat gericht is op waarheidsvinding – en de vervolging, dient rekening te worden gehouden met al deze belangen. Dit vraagt om uiterste zorgvuldigheid tijdens onderzoek en vervolging.

Overal waar in deze aanwijzing gesproken wordt van slachtoffers wordt in het geval het gaat om minderjarigen ook hun wettelijk vertegenwoordigers bedoeld voor zover het gaat om rechten en plichten die slachtoffers toekomen.

1.2. Onderzoek naar seksuele misdrijven

Mensen die bij de politie melding maken van een seksueel misdrijf of benaderd worden door de politie omdat uit onderzoek gebleken is dat zij betrokken zijn bij een seksueel misdrijf, hebben mogelijk te maken met nadelige psychische, fysieke of andere gevolgen van wat hen is overkomen. In het geval van online delicten komt daar vaak nog bij dat slachtoffers te maken hebben met het gegeven dat het complex en soms onmogelijk is om visuele weergaven van seksuele aard permanent van het internet verwijderd te krijgen.

Bij het onderzoek naar een seksueel misdrijf is uiterst belangrijk dat zorgvuldig onderzocht en zo precies mogelijk vastgesteld wordt wat er is gebeurd en dat conclusies pas daarna worden getrokken. Hiervoor is het nodig dat aangevers en (andere) getuigen zoveel mogelijk afzonderlijk worden gehoord, zodat (ook onbewuste) beïnvloeding wordt voorkomen. Dat niet altijd meteen vaststaat of sprake is van een (verdenking van een) strafbaar feit, komt deels doordat niet alles wat als onwenselijk seksueel gedrag wordt ervaren, ook daadwerkelijk strafbaar gesteld is. Daarnaast komt het voor dat mensen ten onrechte aangeven dat er een seksueel misdrijf zou zijn gepleegd. Soms berust een onterechte melding of aangifte simpelweg op een verkeerde interpretatie van feiten of signalen. Onterechte melding van een seksueel misdrijf vindt soms ook bewust plaats om opzettelijk iemand te belasten.

1.3. De rol van het strafrecht

Bij de beantwoording van de vraag of het strafrecht moet worden ingezet bij een melding van een seksueel misdrijf worden verschillende elementen in een zo vroeg mogelijk stadium van de zaak meegewogen.

Bij de start van een zaak en tijdens het vervolg ervan wordt steeds afgewogen of voldoende maatregelen zijn getroffen om de directe veiligheid van betrokkenen en anderen te waarborgen en of er voldoende maatregelen zijn getroffen om duurzame veiligheid te versterken. Bij het inschatten of (aanvullende) strafrechtelijke maatregelen nodig zijn, wordt gebruik gemaakt van kennis en expertise van andere instanties zoals bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis of de Reclassering. Bij het kiezen van veiligheidsmaatregelen wordt zoveel mogelijk samengewerkt met andere (overheids)instanties die taken hebben ten aanzien van de veiligheid en waar mogelijk wordt gezamenlijk bekeken wie welke maatregelen treft.


1.3.1. Informeren slachtoffers over de impact

Het strafrechtelijk onderzoek naar een seksueel misdrijf kan voor een slachtoffer een zware belasting zijn. Zoals hiervoor toegelicht kan een onderzoek gezien het belang van zorgvuldigheid en de complexiteit lang duren. Het openbaar ministerie en de politie spannen zich in om secundaire victimisatie zoveel mogelijk te voorkomen (zie ook § 4.3 hierna). Omdat de impact groot kan zijn, is het van belang dat politie en openbaar ministerie er zorg voor dragen dat slachtoffers goed worden voorgelicht, zodat zij weloverwogen kunnen beslissen of zij in staat zijn om tot en met de definitieve vervolgingsbeslissing hun medewerking te verlenen aan onderzoek en vervolging.

1.3.2. Slachtoffers met verhoogde kwetsbaarheid

Veel slachtoffers van seksuele misdrijven hebben een verhoogde kwetsbaarheid. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om minderjarigen, lichamelijk of verstandelijk beperkten of mensen met een psychische aandoening. Ook kan het gaan om mensen die eerder in hun leven slachtoffer zijn geweest van geweld of (kinder)mishandeling: zij hebben een verhoogd risico op herhaald slachtofferschap in de vorm van een seksueel misdrijf en op daderschap van seksuele misdrijven. Strafrechtelijk optreden kan verder afbreuk doen aan de veerkracht van personen met een verhoogde kwetsbaarheid. Ten aanzien van hen is daarom een meer proactieve houding aangewezen. Dat betekent dat in onderzoeken naar seksuele misdrijven waarbij zij betrokken zijn nog meer dan in andere gevallen hun specifieke belangen – ook als deze door henzelf niet met zoveel woorden worden uitgesproken – worden meegewogen bij de vraag of en hoe strafrechtelijk wordt geïntervenieerd. Als er sprake is van strafrechtelijk optreden, moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat kwetsbare personen daardoor (verder) beschadigd raken.

1.3.3. Seksuele misdrijven binnen familieverband

Seksuele misdrijven kunnen zich afspelen in een uiterst complexe context, bijvoorbeeld binnen een familieverband. Het is belangrijk dat officieren van justitie hier in alle fases van het strafproces oog voor hebben. De inzet van het strafrecht heeft immers effect op het systeem waar het slachtoffer onderdeel van is. Daarom moet zorgvuldig worden afgewogen of die effecten gewenst zijn.

1.3.4. Persoon van de verdachte

Bij de vraag naar de inzet van het strafrecht moeten ook elementen worden meegewogen die gelegen zijn in de persoon van de verdachte. De officier van justitie weegt af of strafrechtelijke interventie bijdraagt aan het vergroten van de veiligheid en het beperken van recidivekansen. In de gevallen dat de verdachte naar aanleiding van het voorval onder behandeling is, betrekt de officier van justitie informatie over de stand van zaken hiervan inclusief de door de behandelende instanties en overige deskundigen geschatte effecten ervan op de veiligheidsrisico’s op de langere termijn.

1.4. Samenwerking en netwerk

Bij de aanpak van seksuele misdrijven zijn verschillende instanties betrokken. Elke instantie opereert vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Bij de inzet van het strafrecht bij verdenking van seksuele misdrijven vindt waar mogelijk afstemming plaats met hulpverlening, medische sector en overige partners. Bij de aanpak van seksuele misdrijven werkt het openbaar ministerie met de betrokken instanties niet alleen op operationeel niveau samen, maar ook in breder verband. Indien en voor zover het verstrekken van persoonsgegevens door het openbaar ministerie noodzakelijk is binnen het kader van de afstemming en samenwerking vindt deze plaats met inachtneming van de daarbij geldende regelgeving. [1]

1.5. Maatschappelijke onrust

Sommige seksuele misdrijven leiden tot grote maatschappelijke onrust. Het openbaar ministerie neemt deel aan het driehoeksoverleg en levert in dit verband maximale inspanningen om in afstemming met de burgemeester en de politie maatschappelijke onrust te kanaliseren en escalatie te voorkomen. De verantwoordelijkheden van het openbaar ministerie zien op het nemen van veiligheidsmaatregelen ten behoeve van betrokkenen, persvoorlichting en prioritering van (opsporingshandelingen binnen) een strafrechtelijk onderzoek.

De persvoorlichting bij maatschappelijke onrust is gericht op het waar mogelijk voorkomen van onterechte angst en het beperken van het risico op ‘collaborative storytelling’, een fenomeen waarbij verdenkingen van strafbare feiten in omvang toenemen enkel door het gegeven dat verhalen aan elkaar worden doorverteld zonder dat bijsturing plaatsvindt. Dit fenomeen kan van invloed zijn op de betrouwbaarheid van verklaringen. Als er twijfel ontstaat over de waarde van afgelegde verklaringen, kan de bewijsbaarheid van seksuele misdrijven worden bemoeilijkt, met als gevolg dat uiteindelijk daarop niet strafrechtelijk kan worden gereageerd.

Wanneer de maatschappelijke onrust zich richt op een verdachte, maakt het openbaar ministerie gebruik van de wettelijke mogelijkheden om de veiligheid van de verdachte te beschermen. Dit gebeurt zoveel mogelijk in nauwe samenhang met door netwerkpartners te nemen maatregelen.

1.6. Seksuele misdrijven en de media

Het openbaar ministerie is in beginsel terughoudend met het doen van mededelingen over seksuele misdrijven aan de media. [2]

Dit kan anders zijn als deze mededelingen een belang dienen dat gelegen is in bijvoorbeeld het beperken van maatschappelijke onrust of in het rechtzetten van evident onjuiste beeldvorming, bijvoorbeeld als er sprake is geweest van een onjuiste aangifte die veel aandacht heeft getrokken. In dat geval kan het doel van mededelingen aan de media gelegen zijn in het herstellen van het veiligheidsgevoel van de omgeving, in eerherstel van een beschuldigde of in het geven van voorlichting over wat er werkelijk wel of niet is gebeurd. Ook kan in bepaalde gevallen uit opsporingsbelang toch gekozen worden voor mededelingen over een bepaalde zaak in de media.

Waar wel mededelingen worden gedaan, wordt rekening gehouden met de belangen van zowel verdachten als slachtoffers waarbij zoveel mogelijk wordt voorkomen dat tot de persoon herleidbare informatie wordt gedeeld. Ook wordt terughoudend omgegaan met het delen van informatie over de details van het delict, waar die details de privacy van het slachtoffer kunnen raken.

2. OPSPORINGSONDERZOEK

In dit hoofdstuk zijn de uitgangspunten weergegeven waar een onderzoek naar een seksueel misdrijf in beginsel aan moet voldoen.

2.1. Passend informeren en aangifte

Een seksueel misdrijf kan ambtshalve worden opgepakt. Het doen van aangifte is daarvoor niet noodzakelijk. In elk geval wordt ambtshalve onderzoek overwogen in zaken waarin de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van betrokkene ernstig is of nog steeds wordt bedreigd dan wel betrokkene zich evident in een afhankelijkheidspositie bevindt.

Aangifte doen is geen vrijblijvende zaak. Een eenmaal gedane aangifte kan niet worden ingetrokken en is de start van een strafrechtelijk onderzoek. Een slachtoffer kan desgewenst wel na het doen van aangifte laten weten wat de (eventueel veranderde) wensen zijn rondom strafvervolging.

Een slachtoffer kan door politie gewezen worden op de vindplaats van informatie, zoals de website of brochures van de politie over de gang van zaken rondom de opsporing en vervolging van seksuele misdrijven. Daarnaast kan aan een slachtoffer een persoonlijk informatief gesprek worden aangeboden door politie, in het geval het slachtoffer daaraan behoefte heeft of als een opsporingsambtenaar meer informatie nodig heeft om te kunnen inschatten of sprake is van een (verdenking van een) strafbaar feit of om een professionele triage te kunnen uitvoeren. Eenzelfde gesprek kan worden aangeboden aan een melder die zelf geen slachtoffer is, zoals de ouder van een kind dat mogelijk slachtoffer is van een seksueel misdrijf. De keuze om aangifte te doen is aan het slachtoffer. Indien gewenst kan gebruik worden gemaakt van bedenktijd. Als het slachtoffer geen aangifte doet wegen de politie en het openbaar ministerie af of ambtshalve onderzoek mogelijk en wenselijk is.

Als de melder ook het slachtoffer is, wordt in beginsel met de melder gesproken zonder bijzijn van anderen dan eventueel de raadsman.

2.2. Forensisch-medisch onderzoek

Forensisch medisch onderzoek kan een belangrijk onderdeel zijn van het onderzoek in zaken betreffende seksuele misdrijven. De eerste zeven dagen na een strafbaar feit, kunnen nog DNA-sporen worden gevonden. Ook daarna kunnen nog sporen worden veiliggesteld, bijvoorbeeld in de vorm van vastgestelde SOA’s. Het openbaar ministerie vindt het van belang dat slachtoffers voor zover mogelijk maar eenmaal onderzocht hoeven te worden na een seksueel misdrijf.

Een slachtoffer mag weigeren om mee te werken aan forensisch medisch onderzoek. Het is van belang dat een slachtoffer zich daarbij bewust is van de grote gevolgen die dat kan hebben in zijn of haar zaak. Als het slachtoffer minderjarig is en de wettelijk vertegenwoordigers niet instemmen met forensisch medisch onderzoek, dan weegt de officier van justitie af of en zo ja op welke wijze alsnog forensisch medisch onderzoek gedaan wordt en zo ja, op welke manier en in samenwerking met welke andere partners dat eventueel kan worden bewerkstelligd.

Het slachtoffer kan vragen om forensisch-medisch onderzoek bij de verdachte, bijvoorbeeld naar mogelijk overdraagbare ziektes bij de verdachte. [3] De officier van justitie kan het slachtoffer hierover informeren.

2.3. Onderzoek naar gegevensdragers

In toenemende mate bevindt zich bewijs van seksuele misdrijven op gegevensdragers. Het is van belang dat deze waar relevant in beslag genomen worden.

2.4. Bewust onjuiste mededeling van een seksueel misdrijf

Bij onjuiste mededelingen van seksuele misdrijven, kan sprake zijn van een strafbaar feit aan de zijde van de melder of de aangever, namelijk wanneer dat bewust is gedaan. Zodra er aanwijzingen zijn dat bewust onjuiste mededelingen van een seksueel misdrijf zijn gedaan, beslist de officier van justitie welke gevolgen dat heeft voor het verdere opsporingsonderzoek. In beginsel leidt een verdenking van een bewust onjuiste mededeling ertoe dat het opsporingsonderzoek zich (mede) zal richten op een verdenking van overtreding van art. 188 Sr of art. 268 Sr.

Opsporingsonderzoeken die gestart zijn als onderzoek naar een seksueel misdrijf, worden tot en met de beslissing over vervolging aangemerkt als onderzoeken naar een seksueel misdrijf. Dat geldt ook als deze onderzoeken in de loop der tijd zijn verworden tot een zaak rond bewust onjuiste mededeling van een seksueel misdrijf.

Bij de beslissing over vervolging houdt de officier van justitie rekening met de duur en de kosten van het opsporingsonderzoek, de duur en hardnekkigheid van het volharden in de onjuistheid, het wel of niet zijn ingezet van dwangmiddelen en met de overige gevolgen die de onjuiste mededeling hebben gehad voor de oorspronkelijke verdachte of andere betrokkenen. Daarnaast wordt rekening gehouden met de persoon van de melder/verdachte en de omstandigheden waaronder de bewust onjuiste mededeling is gedaan.

3. VERVOLGING VAN SEKSUELE MISDRIJVEN

Na binnenkomst van een proces-verbaal met betrekking tot seksuele misdrijven beslist de officier van justitie zo spoedig mogelijk over de verdere vervolging. Hierbij is het standpunt van het slachtoffer van belang maar niet doorslaggevend. Het openbaar ministerie heeft een eigen afweging te maken.

In elk geval wordt ambtshalve vervolging overwogen in zaken waarin de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig is/wordt bedreigd dan wel het slachtoffer zich evident in een afhankelijkheidspositie bevindt. Om te kunnen vervolgen is dan ook geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging van de aangever vereist. Wel moet op grond van artikel 167a Sv in een aantal gevallen de mening van het slachtoffer worden meegewogen bij de beslissing over wel of niet vervolgen.

Bij de beslissing om wel of niet te vervolgen, worden ook elementen gelegen in de persoon of bijzondere complexiteit van achtergrond van de verdachte meegewogen.

De kennisgeving van de officier van justitie aan het slachtoffer over de beslissing om niet (verder) te vervolgen (en te seponeren) wordt zo spoedig mogelijk gedaan. Het slachtoffer ontvangt een op maat geschreven sepotbrief met een aanbod tot nadere uitleg in een gesprek met de behandelend officier van justitie. In de sepotbrief wordt uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van een klachtprocedure ex artikel 12 Sv.

4. VERANTWOORDELIJKHEDEN TEN AANZIEN VAN SLACHTOFFERS VAN SEKSUELE MISDRIJVEN

4.1. Veiligheid van betrokkenen

De veiligheid van het slachtoffer en het stoppen van (dreiging van) seksueel geweld en misbruik staan voorop. Waar nodig wordt een (zorg)melding gedaan aan Veilig Thuis en wordt besproken of de inzet van een huisverbod of het inschakelen van extra toezicht door bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming aangewezen is. Zorgmeldingen worden ook gedaan in gevallen waarin aanleiding is te veronderstellen dat kinderen in de knel zitten, bijvoorbeeld ten gevolge van een complexe echtscheiding of anderszins. Waar mogelijk en nodig maken politie en openbaar ministerie gebruik van de beschikbare beschermingsinstrumenten en –voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn: het geven van een gedragsaanwijzing (509hh Sv), het vorderen van een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling of bij de voorlopige hechtenis, en het vorderen van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (38v Sr).

4.2. Bescherming privacy

Met persoonsgegevens van slachtoffers wordt zorgvuldig omgegaan en waar mogelijk worden maatregelen getroffen om de identiteit van slachtoffers niet buiten de kring van de bij het strafproces betrokken partijen bekend te laten worden. Dat geldt tijdens het opsporingsonderzoek maar nadrukkelijk ook tijdens de behandeling van een strafzaak op een openbare zitting of in voorbereiding op de zitting. Soms is echter niet te voorkomen dat gegevens over de identiteit en vaak ook over de precieze leeftijd van het slachtoffer bij de verdachte bekend worden of zijn. Denk aan het geval waarin de verdachte een bekende van het slachtoffer is.

4.3.Secundaire victimisatie [4]

De kans op het ontstaan of sterker worden van secundaire victimisatie bij een slachtoffer wordt onder meer verminderd als door betrokken instanties voorspelbaar wordt gehandeld en het slachtoffer controle heeft over wat er gebeurt. De officier van justitie handelt waar mogelijk met inachtneming van dit gegeven. Het slachtoffergesprek is hiervoor een bruikbaar instrument, waarbij geldt dat dit gesprek op elk moment waarop dat kan bijdragen aan voorspelbaarheid en het gevoel van controle bij het slachtoffer, kan worden gevoerd.

Wanneer in een strafzaak het horen van het slachtoffer als getuige aan de orde komt, zal een belangenafweging moeten worden gemaakt tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de veiligheid en gezondheid van het slachtoffer en de rechten van de verdachte binnen het strafrecht. Het is in het belang van het slachtoffer dat ondervragingen zonder onnodige vertragingen plaatsvinden, dat het aantal ondervragingen beperkt blijft en dat wordt vermeden dat ondervragingen worden herhaald. Daarnaast dient vermeden te worden dat visueel contact plaatsvindt tussen slachtoffer en verdachte, dat het slachtoffer als getuige moet optreden tijdens een openbare zitting en dat nodeloos vragen over het privéleven of de persoon van het slachtoffer worden gesteld.

Met betrekking tot het horen van het slachtoffer kan de officier van justitie voorstellen dat dit plaatsvindt bij de rechter-commissaris in plaats van ter zitting. Een andere mogelijkheid is het buiten terechtzitting afspelen van de geluidsopname die is gemaakt van de belastende verklaring die het slachtoffer tegenover de politie heeft afgelegd.

4.4.Minderjarige slachtoffers en slachtoffers met specifieke behoeften [5]

Minderjarige slachtoffers worden bij voorkeur slechts één keer gehoord in een strafzaak. Van dit verhoor wordt in de regel een audiovisuele opname gemaakt. Ook kan worden besloten tot verhoor in de kindvriendelijke verhoorstudio. Dit verhoor wordt in verband met de bescherming van de privacy van de minderjarige niet verstrekt aan de verdediging. Waar nodig kan de opname door de verdediging worden bekeken op een politiebureau of op het kabinet van de rechter-commissaris. Ook kan de opname bekeken worden door de rechtbank in gevallen waarin deze daaraan behoefte heeft. De officier van justitie verzet zich te allen tijde tegen het vertonen van de opname in een openbaar gedeelte van de terechtzitting.

In gevallen waarin het verdedigingsbelang eist dat er nadere vragen aan een minderjarige worden gesteld, wordt waar mogelijk voorgesteld dat de verdediging en/of de rechter-commissaris deze vragen laten stellen door dezelfde personen die het slachtoffer in eerste instantie hebben gehoord, in dezelfde (studio)setting als het eerste verhoor. Verdediging en rechter-commissaris kunnen via een verbinding meekijken en waar nodig aanvullende vragen laten stellen. Van dit verhoor worden opnames gemaakt. Deze opnames worden geen onderdeel van het proces-verbaal. De schriftelijke uitwerking van het verhoor wel.

Vergelijkbare maatregelen worden overwogen bij slachtoffers met specifieke behoeften, zoals verstandelijke of fysieke beperkingen, een geestesstoornis of psychische stoornis of (ernstige) psychische problemen, dan wel als er andere omstandigheden zijn die een verhoor in een andere setting meer belastend zouden maken.

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

[1] Voor het openbaar ministerie geldt hierbij in beginsel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wjsg.

[2] Zie ook: Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging.

[3] Dit geldt voor een beperkt aantal ernstige besmettelijke ziektes, zie artikel 2 van het Besluit onderzoek in strafzaken naar een ernstige besmettelijke ziekte.

[4] Deze normen volgen uit richtlijn 2012/29/EU van het Europese Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2012:315:0057:0073:NL:PDF .

[5] Deze normen volgen uit richtlijn 2012/29/EU van het Europese Parlement en de Raad van 25 oktober 2012, zie noot 3 hiervoor.