Beslissing OM n.a.v. RTE oordeel 2022-098 en 2022-099
Samenvatting
In deze door het Openbaar Ministerie begin november 2022 geseponeerde zaken is sprake van twee patiënten, een echtpaar, die verzochten om gelijktijdige uitvoering van levensbeëindiging (een zogenoemde duo-euthanasie). De RTE is in deze zaken tot het oordeel ‘onzorgvuldig’ gekomen omdat de arts volgens de EuthanasieCode niet voor beide patiënten dezelfde consulent had mogen vragen een onahhankelijk oordeel te geven.
De vrouw, een patiënt in de leeftijd tussen de 70-80 jaar, leed aan een (uitgezaaid) galwegcarcinoom met forse vochtophoping in de buikholte en was ongeneeslijk ziek. Het lijden van patiënte bestond uit snel conditieverlies, kortademigheid door de vochtophoping en misselijkheid die ook met medicatie niet te verhelpen was. Patiënte kon niet meer eten en alleen nog kleine beetjes drinken, maar ook dat hield zij niet altijd binnen. Patiënte was in korte tijd volledig bedlegerig geworden. Door het oedeem van haar rug en benen kon patiënte niet meer draaien in bed, waardoor zij slecht sliep en zeer vermoeid raakte. Zij leed onder het snelle verlies aan autonomie en het gebrek aan perspectief en ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De man, een patiënt in de leeftijd tussen de 80-90 jaar, leed aan invaliderende Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS), een ongeneeslijke ziekte. Zijn lijden bestond uit toenemend functieverlies, stijfheid, traagheid en vermoeidheid. Ook had patiënt slik- en spraakproblemen en was hij soms kortademig. Uiteindelijk kon patiënt niet meer zelfstandig lopen, werd hij volledig zorgafhankelijk en was zijn zelfstandigheid volkomen kwijt. De patiënt leed onder het verlies van regie en de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid en het gebrek aan perspectief. Hij vond zijn situatie ontluisterend, vreesde verdere achteruitgang en ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
Patiënte had jarenlang mantelzorg verleend aan haar echtgenoot, maar dit was met haar eigen ziekte onmogelijk geworden. Patiënten woonden beiden in een verpleeghuis en beiden wilden – ook onafhankelijk van elkaar – euthanasie.
Oordeel RTE (2022-098 en 2022-099)
In deze zaken is door de arts één consulent geraadpleegd die beide patiënten heeft gezien en gesproken. De SCEN-arts gaf aan beide patiënten te zullen beoordelen.
De RTE constateert dat de Euthanasiecode 2018/2020 op dit punt helder is. Van de arts wordt verwacht dat hij voor ieder van de patiënten een andere consulent raadpleegt. Beide consulenten moeten zich ervan vergewissen, dat er geen oneigenlijke druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner. Hoewel de RTE geen reden heeft om eraan te twijfelen dat de consulent beide casussen afzonderlijk van elkaar heeft beoordeeld, is de RTE desondanks van oordeel dat deze situatie niet wenselijk is. Nu de consulent zowel patiënt als patiënte heeft gesproken, kan de schijn van niet-onafhankelijkheid ten opzichte van patiënt dan wel de patiënte niet vermeden worden. Gelet hierop oordeelde de RTE dan ook dat de arts niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseis van artikel 2, eerste lid onder e Wtl heeft gehandeld.
Beoordeling Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie deelt het oordeel van de RTE. Volgens de professionele standaard, in dit geval het KNMG-standpunt ‘beslissingen rond het levenseinde’, dient de arts bij een duo-euthanasie twee verschillende SCEN-artsen te raadplegen, die beiden individueel met de verschillende partners spreken in het kader van de formele consultatie. Deze professionele standaard is door de RTE ook vastgelegd in de EuthanasieCode.
Gelet hierop is het Openbaar Ministerie van oordeel dat het juridisch bewijsbaar is dat sprake is van overtreding van artikel 293 lid 2 Sr, te weten dat in dit geval in strijd met de wet geen onafhankelijke arts is geraadpleegd. Met de RTE is het Openbaar Ministerie van oordeel dat de arts in die zin ook een verwijt valt te maken. Van hem mag immers worden verwacht dat hij op de hoogte is van de in de het KNMG-standpunt en de EuthanasieCode vastgelegde regels over de onafhankelijke consultatie.
Desondanks heeft het Openbaar Ministerie besloten om de zaken zonder nader onderzoek te sluiten. Dit hangt samen met de volgende redenen. Volgens de aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake actieve levensbeëindiging op verzoek is strafrechtelijk optreden in ieder geval aangewezen indien sprake is van schending van een substantiële zorgvuldigheidsnorm. Dit zijn de normen die zijn neergelegd in artikel 2, eerste lid onder a en b Wtl (de vereisten dat de uitvoerend arts de overtuiging moet hebben dat het verzoek vrijwillig en weloverwogen is en dat het lijden uitzichtloos en ondraaglijk is). In deze zaken bestaat geen twijfel dat de arts aan deze substantiële eisen heeft voldaan. Weliswaar had de consulent niet voor beide echtelieden de SCEN-consultatie mogen doen, maar er is geen aanleiding te vermoeden dat dit optreden de oordeelsvorming over de patiënten heeft beïnvloed. Verder speelt mee dat de arts zich in de gehele procedure toetsbaar en transparant heeft opgesteld. Het Openbaar Ministerie is er verder van overtuigd dat de arts, die zich de situatie zeer heeft aangetrokken, deze vergissing niet nogmaals zal maken. Dit alles maakt dat het Openbaar Ministerie van oordeel is dat strafrechtelijk ingrijpen in dit geval achterwege kan blijven.
Beslissing
Het College heeft de zaak (onvoorwaardelijk) geseponeerd