Actieve levensbeëindiging (euthanasie) en hulp bij zelfdoding door een arts is op grond van de artikelen 293 en 294 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar. Alleen wanneer de arts voldoet aan de zorgvuldigheidseisen genoemd in de Wet toetsing levensbeëindiging en de levensbeëindiging of de hulp bij zelfdoding meldt bij de gemeentelijk lijkschouwer, kan de arts met succes een beroep doen op de bijzondere strafuitsluitingsgrond die in eerder genoemde artikelen staan beschreven. Dit betekent dat een arts geen straf krijgt. Alle meldingen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding worden gemeld bij de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE).
Wanneer komt het Openbaar Ministerie in beeld?
-
Procedure euthanasie/hulp bij zelfdoding
-
Het OM komt alleen in beeld als de RTE tot het oordeel komt dat de arts niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld.
-
Omdat er sprake is van een niet-natuurlijke dood meldt de arts het overlijden direct bij de gemeentelijk lijkschouwer. De arts motiveert schriftelijk waarom hij van mening is dat hij aan de zorgvuldigheidseisen van artikel 2 van de WTL heeft voldaan.
De gemeentelijk lijkschouwer stuurt de stukken naar de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie
-
Wanneer de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE) van oordeel is dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen wordt het oordeel alleen aan de arts gestuurd.
Wanneer de RTE tot het oordeel komt dat de arts niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld, wordt het oordeel en het bijbehorende dossier naar het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie gestuurd. Ook de Inspectie gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ontvangt het dossier en het oordeel van de RTE.
Zodra het College van procureurs-generaal het oordeel van de Regionale Toetsingscommissie en het bijbehorende dossier ontvangt, stuurt het een ontvangstbevestiging aan de arts, de Regionale Toetsingscommissie en de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (IGJ).
-
Het College beoordeelt uitsluitend de gevallen waarin de euthanasie of de hulp bij zelfdoding door de arts is gemeld. Een arts die een euthanasie of een hulp bij zelfdoding niet meldt, kan geen beroep doen op de bijzondere strafuitsluitingsgrond van de artikelen 293 en 294 Wetboek van Strafrecht. De arts kan dan – in bijzondere gevallen – alleen een beroep doen op de algemene rechtvaardigings- en schulduitsluitingsgronden.
Om de zaak goed te kunnen beoordelen, bekijkt het College het oordeel van de RTE en het meegezonden dossier. Het oordeel van de RTE is belangrijk voor het College, maar is niet doorslaggevend. Het College beoordeelt namelijk op grond van zijn eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid het dossier en beslist of en zo ja, welke stappen er tegen een arts moeten worden genomen. Het hangt af van de concrete omstandigheden van het geval welke beslissing het College zal nemen. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de arts een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Met andere woorden: is er voldoende wettig en overtuigend bewijs? Daarnaast moet de vervolging opportuun zijn. Indien vervolging niet opportuun is, kan de officier van justitie afzien van vervolging. Dit is bijvoorbeeld het geval als de IGJ optreedt of als er geen gevaar voor herhaling is gebleken. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan een zaak (onder voorwaarden) worden geseponeerd.
In Artikel 2 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding zijn de zorgvuldigheidseisen benoemd waaraan de arts moet voldoen wil hij/zij een succesvol beroep kunnen doen op de bijzondere strafuitsluitingsgrond.
-
Het College heeft drie beoordelingsmogelijkheden
1. Voordat het College een besluit neemt kan het een opsporingsonderzoek instellen.
Dit onderzoek vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie van het arrondissement waar de euthanasie of de hulp bij zelfdoding heeft plaatsgevonden. Afhankelijk van de resultaten van het opsporingsonderzoek beslist het College of al dan niet tot vervolging van de arts wordt overgegaan.
2. Het College kan besluiten om de zaak al dan niet onder bepaalde (bijzondere) voorwaarden te seponeren.
Indien het College de zaak seponeert, betekent dit dat het de arts niet of niet verder zal vervolgen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan het College een bepaalde (bijzondere) voorwaarde aan het sepot verbinden, bijvoorbeeld dat hij gedurende een bepaalde tijd geen euthanasie of hulp bij zelfdoding mag uitvoeren.
3. Het college kan besluiten de arts te vervolgen.
Dit betekent dat de arts wordt gedagvaard en dat de zaak wordt voorgelegd aan de strafrechter. Ook dit proces zal onder de verantwoordelijkheid vallen van de hoofdofficier van justitie van het arrondissement waar de euthanasie of hulp bij zelfdoding heeft plaatsgevonden.
Van al deze beslissingen worden de arts, de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in kennis gesteld.
De beslissingen van het College worden gepubliceerd op www.om.nl
-