Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003)

Publicatiegegevens
Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. art. 130 lid 6 Wet RO
Van: College van procureurs-generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen
Registratienummer: 2022A003
Datum inwerkingtreding: 15-04-2022
Publicatie in Stcrt: 2022, 9133 
Vervallen: Aanwijzing OM-strafbeschikking (2021A002)

Relevante beleidsregels OM:

Aanwijzing kader voor tenuitvoerlegging (2020A007)

Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen (2019A003)

Wetsbepalingen: artt. 257a tot en met 257h Sv, art. 491, 491a, 494, 494a, 494b Sv en art. 77f Sr
Bijlage(n):

1. reikwijdte OM-afdoening (contra-indicaties)

SAMENVATTING

Deze aanwijzing geeft regels voor het uitvaardigen van een OM-strafbeschikking, het horen van de verdachte, de te hanteren straftoemeting en hoe te handelen bij verzet en onvoltooide tenuitvoerlegging. Deze aanwijzing geldt zowel voor meerderjarige als jeugdige verdachten. Het uitgangspunt is: wanneer dat wettelijk mogelijk is en de strafzaak zich ervoor leent, wordt de zaak in beginsel afgedaan met een strafbeschikking. Er zijn echter een paar contra-indicaties voor het uitvaardigen van een strafbeschikking. Daarnaast blijft de professionele beslissingsruimte bestaan om te kiezen voor een andere afdoeningsmodaliteit. Voorop staat dat een strafbeschikking slechts kan worden opgelegd als er een schuldvaststelling aan vooraf is gegaan.

  1. INLEIDING EN JURIDISCH KADER

Door de invoering van de Wet OM-afdoening is een regeling in het Wetboek van Strafvordering opgenomen die het mogelijk maakt dat de officier van justitie misdrijven waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf staat en alle overtredingen door het uitvaardigen van een strafbeschikking zelf bestraft (art. 257a Sv). De wetgever heeft met deze regeling een lichte – niet-rechterlijke – procedure geïntroduceerd voor de buitengerechtelijke afdoening van de genoemde delicten, met het doel de strafrechter te ontlasten. Inzet was het terugdringen van de transactie ex art. 74 van het Wetboek van Strafrecht ten faveure van de strafbeschikking.

  1. UITVAARDIGEN VAN EEN OM-STRAFBESCHIKKING

Het uitvaardigen van een strafbeschikking is het uitgangspunt bij feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Er bestaan wel contra-indicaties voor het uitvaardigen van een strafbeschikking. De contra-indicaties zijn (niet-limitatief) opgenomen in de bijlage bij deze aanwijzing. De professionele beslissingsruimte te kiezen voor een andere afdoeningsmodaliteit blijft bestaan. Zo kan bij wijze van uitzondering nog gebruik gemaakt worden van de transactie als afdoeningsmodaliteit. [1] Ook kan in de strafvorderingsrichtlijnen bij een bepaalde ernst of recidive het uitgangspunt zijn dat de verdachte wordt gedagvaard. Zie hiervoor ook bijlage 1 met contra-indicaties.

Bij het uitvaardigen van een OM-strafbeschikking staat een voortvarende, zorgvuldige en betekenisvolle afdoening voorop. In meer complexe zaken is daarvoor samenwerking met ketenpartners nodig. Indien daardoor niet voortvarend tot een zorgvuldige en betekenisvolle interventie kan worden gekomen is dat een contra-indicatie voor afdoening door middel van een strafbeschikking. Dagvaarden verdient dan de voorkeur.

Voor de bescherming tegen geweld en ernstige overlast kan een contact- en locatieverbod een adequate interventie zijn. Bij een reële dreiging van geweld of ernstige overlast past gewoonlijk niet een afdoening met een strafbeschikking, omdat een snelle reactie op een overtreding dan niet mogelijk is. Het vorderen van een voorwaardelijke veroordeling met elektronisch toezicht en het geven van een gedragsaanwijzing volgens art. 509hh Sv ligt dan meer voor de hand.

2.1 Schuldvaststelling

De OM-strafbeschikking komt, wat haar rechtskarakter betreft, overeen met een rechterlijke veroordeling. Een dergelijke buitengerechtelijke bestraffing is slechts mogelijk indien daaraan een adequate schuldvaststelling vooraf is gegaan.

2.2 Bij strafbeschikking op te leggen sancties

Art. 257a, tweede lid Sv bepaalt welke sancties de officier van justitie bij strafbeschikking op kan leggen. De strafbeschikking kan ook aanwijzingen (waaronder gedragsaanwijzingen) bevatten waaraan de verdachte moet voldoen (art. 257a, derde lid Sv). Voor jeugdigen zijn in art. 77f Sr aanvullende regels te vinden over de aanwijzingen (lid 1) en de taakstraf (lid 2).

Niet alle in de wet opgenomen sancties kunnen al worden uitgevoerd. De aanwijzing ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (art. 257a, derde lid onder c Sv), zowel bij natuurlijke als rechtspersonen, is nog niet geïmplementeerd.

Ter ondersteuning van de eenduidige afdoening van strafzaken beschikt het OM over richtlijnen voor strafvordering. Uitgangspunt bij het opleggen van een OM-strafbeschikking is een strafoplegging die voor de verdachte gunstiger is dan de te verwachten strafeis op zitting [2]. De officier van justitie houdt bij het bepalen van de sanctie rekening met de rechterlijke straftoemetingspraktijk.

2.2.1. Gedragsaanwijzingen

Gedragsaanwijzingen kunnen ex art. 257c lid 1 Sv alleen worden opgelegd nadat de verdachte door de officier van justitie is gehoord en zich bereid heeft verklaard zich aan de betreffende gedragsaanwijzingen te houden.

Deze aanwijzingen dienen – net als in het geval van voorwaarden bij voorwaardelijke straffen – te strekken tot voorkoming van strafbare feiten, dan wel gedragingen te betreffen waartoe de verdachte uit oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Dit betekent dat in het kader van een strafbeschikking in beginsel dezelfde voorwaarden kunnen worden opgelegd als bij een voorwaardelijke straf. [3]

In alle gevallen dient een voorwaarde in de vorm van een gedragsaanwijzing in verhouding te staan tot het feit waarvan verdachtes schuld is vastgesteld en de met minder waarborgen omgeven buitengerechtelijke afdoening. Bepaalde voorwaarden zijn dermate indringend dat zij niet met een gedragsaanwijzing in een strafbeschikking kunnen worden opgelegd. Hieronder zijn deze voorwaarden uitgelicht.

Aan een voorwaardelijk sepot kunnen in beginsel geen bijzondere voorwaarden worden verbonden. [4] Dat betekent dat de verdachte in beginsel dient te worden gedagvaard indien een voorwaarde niet met een gedragsaanwijzing in een strafbeschikking kan worden opgelegd. [5]

Klinische opname, begeleid wonen/maatschappelijke opvangen en elektronisch toezicht

Klinische opname, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang alsmede gedragsaanwijzingen waaraan elektronisch toezicht wordt verbonden, beperken de vrijheid van de verdachte zodanig dat deze uitsluitend door de rechter kunnen worden opgelegd.

Ambulante behandeling

Een ambulante behandeling is alleen mogelijk als de (maximum)duur vooraf bekend is zodat de duur beperkt kan worden en er een proportionaliteitsafweging kan worden gemaakt. Deze gedragsaanwijzing bij strafbeschikking mag alleen na instemming van de reclasseringsofficier (of bij diens afwezigheid een senior officier van justitie) en indien er een noodzaak bestaat tot een snellere strafrechtelijke interventie dan met een dagvaardingsprocedure bij de strafrechter kan worden gerealiseerd.

De ambulante behandeling:

  • mag niet meer bedragen dan twintig behandelbijeenkomsten,
  • mag geen verplichting inhouden tot het innemen van medicijnen,
  • dient te zien op gesprekken en training die zich richten op concrete gedragsverandering bij de verdachte ter vermindering van recidivegevaar, zoals:
  • het aanleren van gedrag om agressie, bedreiging, vernieling, opbouw van schulden te voorkomen,
  • het aanleren van wenselijk gedrag om woonoverlast terug te dringen en/of uithuisplaatsing te voorkomen,
  • het terugdringen van overmatig middelengebruik door beïnvloeding van het gedrag van de deelnemer.

In het reclasseringsadvies is vermeld welke ambulante zorg het betreft, op welke gedragsverandering de ambulante zorg zich richt, het aantal gespreksmomenten en de verwachte duur.

Maximale proeftijd

De aan een gedragsaanwijzing verbonden proeftijd is maximaal 1 jaar (bij jeugdigen geldt een maximale termijn van zes maanden bij de aanwijzing dat de jeugdige zich zal richten naar de aanwijzing van een gecertificeerde instelling). De officier van justitie kan de proeftijd verlengen voor zover de totale proeftijd (dat wil zeggen de initiële proeftijd en de termijn waarmee de proeftijd verlengd is) de maximale termijn niet te boven gaat. Verlenging van de proeftijd is slechts aan de orde indien de bestrafte de opgelegde gedragsaanwijzing niet binnen de opgelegde proeftijd heeft kunnen voldoen en de officier van justitie aanleiding ziet de bestrafte daarvoor meer tijd te gunnen.

​​​​​​​2.3 Het horen van de verdachte

Het horen van een verdachte door de officier van justitie [6] vindt slechts plaats wanneer er een strafvorderlijke noodzaak is, te weten in de gevallen waarin:

  • de wet daartoe verplicht (art. 257c Sv en voor jeugdigen art. 491 lid 2 Sv);
  • de officier van justitie horen noodzakelijk acht, bijvoorbeeld om tot een zorgvuldige schuldvaststelling en/of strafoplegging te komen. Horen in gevallen waarin geen wettelijke hoorplicht bestaat, dient uitzondering te zijn.

Wanneer de officier van justitie ten aanzien van een jeugdige voornemens is een strafbeschikking ter zake van een misdrijf of ter zake van een overtreding van de Leerplichtwet uit te vaardigen is het uitgangspunt gelet op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht de jeugdige te horen.

Van de wettelijke verplichting te horen kan niet worden afgezien, ook niet wanneer daarmee zou worden ingestemd door de verdachte.

Van het horen wordt een verslag opgemaakt. Het horen van de verdachte kan op verschillende manieren plaatsvinden, onder andere fysiek in een OM-hoorgesprek, via een videoverbinding of telefonisch. Telefonisch horen van de verdachte vereist instemming van de verdachte.

Indien wordt afgeweken van door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, dan worden de redenen die tot afwijken hebben geleid in dit verslag opgenomen, voor zover deze niet reeds mondeling zijn opgegeven. De artt. 29 tot en met 29c Sv, inzake zwijgrecht, cautie, recht op een tolk en identificatie van de verdachte zijn van toepassing, alsmede het recht van verdachte zich te doen bijstaan door een raadsman. Voor jeugdigen gelden daarnaast de artt. 491, tweede lid, (rechtsbijstand) [7] en 491a Sv (oproeping ouder, voogd of vertrouwenspersoon).

In geval de officier van justitie voornemens is een taakstraf, ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (OBM) of een gedragsaanwijzing op te leggen, staat in het kader van het horen zowel de vraag centraal of de verdachte daaraan kan voldoen als de vraag of hij daaraan wil voldoen. Bij het voornemen een geldboete op te leggen staat, zo er een strafvorderlijke noodzaak is om te horen, centraal of de verdachte daaraan kan voldoen. Horen is niet gericht op het bereiken van consensus.

​​​​​​​2.4 Directe betaling van de strafbeschikking

Het direct voldoen van de bij strafbeschikking opgelegde sanctie is alleen mogelijk na adequate rechtsbijstand. Door de betaling ontstaat een onherroepelijke strafrechtelijke sanctie.

  1. VERZET

​​​​​​​3.1 Het doen van verzet

Verzet als bedoeld in art. 257e Sv kan worden gedaan door:

  • de bestrafte (in persoon of schriftelijk);
  • een bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman (in persoon of schriftelijk);
  • een bij bijzondere volmacht schriftelijk gevolmachtigde (alleen in persoon, waarbij de bijzondere volmacht bij de verzetsakte dient te worden gevoegd).

​​​​​​​3.2 De termijn van verzet

Verzet tegen de strafbeschikking kan men doen binnen veertien dagen nadat de strafbeschikking in persoon is uitgereikt of nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit blijkt dat de bestrafte bekend is met de strafbeschikking (art. 257e, eerste lid, Sv).

Bij een uitreiking in persoon bestaat geen twijfel over de ingangsdatum van de verzetstermijn. Indien de strafbeschikking per post is toegezonden, is de ingangsdatum van deze termijn en daarmee ook de datum waarop de strafbeschikking onherroepelijk wordt afhankelijk van het zich voordoen van een omstandigheid waaruit blijkt dat de bestrafte met de strafbeschikking bekend is.

Als een strafbeschikking voor een overtreding per post is toegezonden, dan geldt dat deze maximaal zes weken na toezending onherroepelijk wordt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de geldboete is maximaal € 340,-;
  • de strafbeschikking is uiterlijk vier maanden na het plegen van het strafbare feit aan de verdachte toegezonden;
  • de strafbeschikking is verzonden naar het BRP-adres of het door verdachte opgegeven adres; en
  • de bestrafte heeft geen verzet ingesteld.

Als – ex art. 257e lid 1 Sv – aangetoond kan worden dat bestrafte voor het verstrijken van de zeswekentermijn op een bepaalde datum bekend is geworden met de strafbeschikking, dan is de strafbeschikking na ommekomst van veertien dagen na die datum onherroepelijk.

​​​​​​​3.3 Herbeoordeling van de zaak

Naar aanleiding van het verzet vindt een herbeoordeling van de zaak plaats. Deze herbeoordeling is met name gericht op de door de bestrafte aangevoerde gronden van verzet en behelst niet zozeer een integrale herbeoordeling van de eerder genomen beslissing, tenzij het verzet daartoe aanleiding geeft.

​​​​​​​3.4 Aanbrengen rechter

Op grond van art. 257f lid 1 Sv is de officier van justitie verplicht de zaak voor de rechter te brengen en de verdachte daarvoor op te roepen, tenzij hij besluit de strafbeschikking in te trekken of de bestrafte het verzet intrekt.

Ook bij wijziging van de strafbeschikking moet de zaak aan de rechter worden voorgelegd, tenzij de bestrafte vrijwillig aan de gewijzigde strafbeschikking voldoet.

Als het verzet onbevoegd of niet tijdig is gedaan, moet de zaak voor de rechter worden gebracht: hij beslist op grond van 257f Sv of het verzet ontvankelijk wordt verklaard.

Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking of schort de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking op, tenzij naar het oordeel van het OM vaststaat dat bestrafte niet-ontvankelijk is in zijn verzet. In dat geval mag de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking worden hervat. De zaak moet echter altijd ter terechtzitting worden aangebracht, tenzij de bestrafte zijn verzet alsnog intrekt.

  1. TERECHTZITTING NA VERZET OF ONVOLTOOIDE TENUITVOERLEGGING

De wet bepaalt dat indien een zaak na uitvaardigen van een strafbeschikking alsnog voor de rechter wordt gebracht, deze de zaak integraal beoordeelt. De rechter zal eerst nagaan of de bestrafte ontvankelijk is in zijn verzet.

​​​​​​​4.1 Eis ter terechtzitting na verzet

In het geval een bestrafte na het doen van verzet wordt opgeroepen voor een terechtzitting, wordt de zaak verder behandeld als een gewone strafzaak.

Bij het opleggen van de strafbeschikking zijn ter terechtzitting de strafvorderingsrichtlijnen het uitgangspunt voor de strafeis van de officier van justitie [8]. Daarvan kan worden afgeweken indien het verzetschrift daartoe aanleiding geeft.

Overigens zal steeds, behalve wanneer het verzet niet-ontvankelijk wordt geacht, de vernietiging van de strafbeschikking gevorderd moeten worden. De rechter vernietigt op basis van art. 257f lid 4 Sv de strafbeschikking als hij de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie uitspreekt, dan wel de verdachte vrijspreekt, ontslaat van alle rechtsvervolging of veroordeelt. De vernietiging moet worden geëist en hoort door de rechter te worden uitgesproken en in het vonnis opgenomen.

​​​​​​​4.2 Eis ter terechtzitting na (gedeeltelijk) onvoltooide tenuitvoerlegging

Wanneer de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking geheel of gedeeltelijk onvoltooid is, bijvoorbeeld omdat de opgelegde geldboete niet of niet volledig is betaald of kan worden verhaald, kan de officier van justitie besluiten de bestrafte te dagvaarden. Indien reeds een gedeeltelijke betaling heeft plaatsgevonden, wordt deze in de uitvoering door het CJIB in mindering gebracht op de door de rechter opgelegde straf. De officier van justitie verdisconteert het reeds voldane bedrag dus niet in zijn eis.

Evenals in de zaken waarin de bestrafte verzet heeft gedaan tegen de strafbeschikking, vormen ook hier de strafvorderingsrichtlijnen het uitgangspunt. Daarvan kan worden afgeweken indien het niet voldoen aan de in de strafbeschikking opgelegde sanctie verontschuldigbaar is.

Ook in deze gevallen geldt dat de rechter op basis van art. 257f lid 4 Sv de strafbeschikking vernietigt als hij de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie uitspreekt, dan wel de verdachte vrijspreekt, ontslaat van alle rechtsvervolging of veroordeelt. De vernietiging moet worden geëist en hoort door de rechter te worden uitgesproken en in het vonnis opgenomen.

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding met onmiddellijke ingang van de datum van inwerkingtreding.

BIJLAGE I: REIKWIJDTE OM-AFDOENING (CONTRA-INDICATIES)

Op grond van art. 257a lid 1 Sv kan de officier van justitie een strafbeschikking uitvaardigen voor overtredingen en voor misdrijven waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf staat. Behalve deze wettelijke inkadering van de strafbeschikkingsbevoegdheid zijn er ook beleidsmatige contra-indicaties.

Contra-indicaties:

  • politiek of publicitair gevoelige zaken

In principe is het uitvaardigen van een strafbeschikking in dergelijke zaken niet mogelijk. Slechts bij hoge uitzondering kan hierop een uitzondering worden gemaakt.

  • ernstige spreekrechtwaardige feiten waarbij het slachtoffer of familieleden van  het overleden slachtoffer te kennen heeft/hebben gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken
  • bepaalde ernstige feiten op het vlak van (huiselijk) geweld, zeden en belaging

Dergelijke feiten worden niet afgedaan met een strafbeschikking, tenzij de reclasseringsofficier van justitie of bij diens afwezigheid een senior officier van justitie daarmee heeft ingestemd. Hiervoor wordt verwezen naar de specifieke strafvorderingsrichtlijnen.

  • bij meervoudige recidive (dat wil zeggen: vanaf de tweede keer recidiveren) binnen vijf jaren ter zake van een misdrijf (soortgelijke misdrijven die op hetzelfde moment met OM-strafbeschikkingen worden afgedaan gelden ongeacht het aantal als twee misdrijven). [9]
  • feiten gepleegd door:
    * illegale vreemdelingen

Conform het vreemdelingenbeleid van het Openbaar Ministerie, waarin is bepaald dat illegalen in principe worden gedagvaard, wordt aan illegale vreemdelingen geen strafbeschikking uitgevaardigd. Als dagvaarden niet mogelijk is, kunnen illegale vreemdelingen een strafbeschikking inhoudende een geldboete opgelegd krijgen.

      * asielzoekers

Slechts als een asielzoeker zich kan legitimeren en een (BRP)-adres heeft waarnaar de strafbeschikking kan worden uitgestuurd, of als de strafbeschikking na adequate rechtsbijstand (bijvoorbeeld in het kader van ZSM) in persoon wordt uitgereikt met directe betaling van de geldboete kan een strafbeschikking worden uitgevaardigd.

* mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats (zvwp-ers)

Slechts als een zvwp-er een adres heeft waarnaar de strafbeschikking kan worden uitgestuurd, of als de strafbeschikking na adequate rechtsbijstand (bijvoorbeeld in het kader van ZSM) in persoon wordt uitgereikt met directe betaling van de geldboete kan een strafbeschikking worden uitgevaardigd.

  • de sanctie aanwijzing ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (art. 257a, derde lid onder c Sv), zowel bij natuurlijke als rechtspersonen

[1] Zie bijvoorbeeld de Aanwijzing hoge transacties.

[2] Dit geldt niet voor de afdoening van feitgecodeerde misdrijven en overtredingen en van strafbare feiten begaan door jeugdigen. Daarvoor gelden de Aanwijzing feitgecodeerde misdrijven, overtredingen en Mulder-gedragingen respectievelijk de Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt.

[3] Zie de Aanwijzing voorwaardelijke straffen en schorsing voorlopige hechtenis onder voorwaarden.

[4] Zie de Aanwijzing gebruik sepot en sepotgronden.

[5] Dit onderdeel van deze aanwijzing vormt de beleidsmatige uitwerking van het advies van de Commissie ‘Rechtstatelijke grenzen en mogelijkheden bij het afdoen van strafbare feiten door het Openbaar Ministerie’, zie bijlage 5 in het onderzoek dat ten behoeve van de commissie is verricht: J. Bijlsma, Het voorwaardelijk sepot. Normering, praktijk, evaluatie (OM-reeks nr. 4), Den Haag: Boom Juridisch 2019.

[6] Het horen in het kader van een taakstraf van 121 tot en met 180 uur, een OBM of een gedragsaanwijzing moet door een officier van justitie plaatsvinden. Een uitzondering hierop vormt de algemene gedragsaanwijzing inhoudende reclasseringstoezicht. Deze bevoegdheid mag worden gemandateerd.

[7] In afwijking van art. 491, lid 2, wordt de Raad voor de rechtsbijstand ook ingelicht indien het voornemen bestaat om in een strafbeschikking ter zake van een misdrijf een taakstraf op te leggen die meer dan twintig uren zal belopen, dan wel betalingsverplichtingen uit hoofde van geldboete en schadevergoedingsmaatregel, die afzonderlijk of gezamenlijk meer belopen dan €115.

[8] Bij feitgecodeerde misdrijven en overtredingen geldt voor wat betreft de eis ter terechtzitting na verzet of (gedeeltelijk) onvoltooide tenuitvoerlegging hetgeen daarover is vermeld in de Richtlijn voor strafvordering feitgecodeerde misdrijven en overtredingen.

[9] Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan drie winkel-/fietsdiefstallen die tegelijkertijd op ZSM worden afgedaan.