Beeld: ©OM

ELOM:2023:002 | Botsing in de lucht tussen twee paramotors nabij Zeewolde | AP Noord-Holland

Beslissing: 31 maart 2023 AP Noord-Holland

Categorie luchtvaartzaak: Kleine bemande luchtvaart (paramotor)

Formele relaties: ELOM:2023:001

Inhoudsindicatie: Botsing in de lucht tussen twee paramotors. Onvoldoende bewijs voor ‘levensgevaar’ in de zin van art. 169 Wetboek van Strafrecht. Voldoende bewijs voor overtreding van art. 5.3 Wet luchtvaart. Verdachte [B] heeft zodanig gevlogen dat hij gevaar voor [A] heeft veroorzaakt. Hoewel het gebeuren ook impact op hem heeft gehad, had het na verloop van tijd op zijn weg gelegen om te reflecteren op zijn handelen en excuses aan te bieden. Van belang dat de schade van [A] op korte termijn te herstellen en de juiste lessen uit dit ongeval te trekken. Sepot na vergoeding van de schade.

Beslissing OM

in de zaak tegen een piloot van een paramotortrike, hierna: de verdachte [B].

Aanleiding onderzoek

Het onderzoek is gestart naar aanleiding van twee voorvalmeldingen aangaande een botsing in de lucht tussen twee paramotors nabij [plaats]. Deze meldingen heeft het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) aan het OM doorgegeven. De eerste melding, gedaan door verdachte [A] [1], werd op 28 juli 2022 doorgezet omdat daaruit volgens het ABL een vermoeden van grove nalatigheid was af te leiden. [2] Een dag later werd de tweede melding, gedaan door verdachte [B], aan het OM doorgezet.  

[1] Zie ELOM:2023:001 

[2] Deze doorgifte vloeit voort uit de samenwerkingsafspraken die het OM en het ABL in het kader van Just Culture hebben gemaakt. Het OM heeft in principe geen toegang tot voorvalmeldingen die overeenkomstig Verordening 376/2014 zijn gedaan. Het ABL zet dergelijke meldingen alleen door, als het vermoedt dat de grenzen van Just Culture zijn overtreden, dat wil zeggen bij een vermoeden van opzet of grove nalatigheid. Het OM kan dan vervolgens onderzoeken of daarvan al dan niet sprake is. Zie in dit verband onderdeel 3.1 van de Aanwijzing opsporing en vervolging bij voorvallen in de burgerluchtvaart.

Verdenking strafbaar feit

Overtreding van art. 169 Wetboek van Strafrecht, art. 5.3 Wet luchtvaart en art. 50 lid 1 aanhef onder d en 5° Regeling nationale veiligheidsvoorschriften luchtvaartuigen.

Onderhoud op parket

Nadat het proces-verbaal van de luchtvaartpolitie op 19 januari 2023 is binnengekomen, is [B] uitgenodigd voor een onderhoud met de luchtvaartofficier van justitie op 1 maart 2023 bij het parket van het OM in Haarlem. [B] is op die uitnodiging ingegaan.

Naar aanleiding van het onderhoud met [B] heeft de luchtvaartofficier van justitie de luchtvaartpolitie verzocht een aanvullende getuigenverklaring van [A] op te nemen. De reden daarvoor was dat het op onderdelen niet voldoende duidelijk was in hoeverre de verklaring van [B] met de verklaring van [A] is te rijmen. Met de aanvullende getuigenverklaring van [A] was dat naar het oordeel van het de luchtvaartofficier van justitie opgehelderd.

Feiten en omstandigheden

Op grond van het politieonderzoek, het onderhoud en de aanvullende getuigenverklaring is de luchtvaartofficier van justitie tot de volgende vaststellingen gekomen.

1. Eerste bevindingen ongeval

Op [datum in het jaar] 2022 is [B] met zijn paramotortrike bij het [strand] te [plaats] neergestort en met zijn parachute in een boom blijven hangen. Hij is met behulp van aanwezige campinggasten ongedeerd op de grond terecht gekomen. Twee campinggasten hebben als getuige verklaard dat hij vanuit de boom had geroepen dat ze de politie niet mochten bellen. [B] heeft dat ontkend tijdens het onderhoud. Het valt in dat verband echter op dat hij ten overstaan van de agenten van de politie [regio], die naar aanleiding van een melding over het ongeval ter plaatse zijn gekomen, heeft verklaard dat hij niet wist hoe de scheur in zijn parachute was gekomen. Ook zou hij hebben verklaard dat de paramotortrike door die scheur onbestuurbaar werd en dat hij in volle vaart naar beneden was gekomen. Een ontkennend antwoord kwam op de vraag of hij misschien de andere vlieger, die door getuigen was gezien (dat is zoals later bleek  [A]), in de lucht had geraakt. Gelet daarop werd vooralsnog uitgegaan van een eenzijdig ongeval en werd besloten geen verder onderzoek te doen.

2. Nieuwe informatie uit doorgezette voorvalmeldingen

Op [datum in het jaar] 2022 is door het ABL een voorvalmelding doorgezet, omdat daaruit volgens het ABL een vermoeden van grove nalatigheid was af te leiden. Dit was de melding van [A]. Een dag later werd ook de melding van [B] doorgezet. Opvallend daaraan is dat de melding van [A] een uitgebreide uiteenzetting van het voorval betreft, terwijl [B] alleen gemeld dat paramotors elkaar hebben gekruist in de lucht op 350 meter hoogte. Dat impliceert, zoals hem tijdens het onderhoud is voorgehouden, niet per se dat er ook een ongeval heeft plaatsgevonden.

3. Skytraxx data

In dat kader werden met een vordering van het OM en een machtiging van de rechter-commissaris de Skytraxx-data gevorderd van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL), die deze data had verkregen ten behoeve van een intern veiligheidsonderzoek. De KNVvL had zowel van [A] als van [B] toestemming om deze data te verstrekken. De data is samengevoegd in Google Earth, zodanig dat beide vluchten tegelijkertijd zijn weergegeven.

Aan de hand van de data is vast te stellen dat [A], vliegend met zijn paramotor (een gemotoriseerde schermvliegtuig/voetstarter), vanaf een veld in [plaats] als eerste start en dat [B] hem kort daarna volgt met zijn paramotortrike. [B] blijft daarna achter [A] vliegen, waarbij zowel [A] als [B] in rechte lijnen vliegen en geleidelijk bochten maken. Langs de waterlijn komt [B] op een gegeven moment rechts van de denkbeeldige lijn van [A] te vliegen en daarna weer links van hem.

Bij deze wisselingen wordt ruim voldoende afstand gehouden. Het gaat in deze strafzaak met name om de bewegingen die daarna volgen. [B] blijkt [A] tot tweemaal toe dicht genaderd te zijn en [A] vervolgens met zijn hogere snelheid te hebben ingehaald. Deze vliegbewegingen van [B] hebben tot een botsing in de lucht geleid.

4. Verdachtes verklaringen

[B] heeft tijdens zijn politieverhoor onder meer verklaard dat hij denkt dat hij achteraf gezien onvoldoende bezig is geweest met zijn positie ten opzichte van [A]. Hij verklaarde dat hij hiervan heeft geleerd dat hij de snelheid van zijn medevlieger goed moet weten. De enige afspraken die zij met elkaar hadden gemaakt, was dat [B] [A] zou volgen. Voorts verklaarde hij over het feit dat zijn noodchute in zijn parachute terecht kwam en dat hij in de lucht heel slecht contact had via de radio.

Tijdens het onderhoud heeft hij met name dat laatste herhaald. De belangrijkste lessen voor hem zijn, zo verklaarde hij kort gezegd, dat de noodchute niet even lange lijnen mag hebben als de parachute en dat er een goede radioverbinding moet zijn. Hij wilde zich daarmee niet vrij pleiten, want hij is uiteindelijk tegen [A] gevlogen.

5. De verklaringen van [A]

[A] heeft een andere lezing van het gebeuren. Hij heeft tegenover de luchtvaartpolitie verklaard dat [B] te dichtbij is gaan vliegen en daarmee niet alleen zichzelf maar ook hem en omstanders in gevaar heeft gebracht. Uit zijn verklaring kon worden afgeleid dat de radio volgens hem geen probleem was die dag.

Naar aanleiding van het onderhoud met [B] heeft de luchtvaartofficier van justitie [A] een aanvullende verklaring laten afleggen. [A] heeft toen verklaard dat er niets mankeerde aan de radio.

De schade aan de propeller wilde [B] aanvankelijk wel betalen, maar vanwege de hogere kosten omdat ook de kooi was beschadigd wilde [B] dit bij de verzekering neerleggen, aldus [A]. De schade, 2583 euro voor de kooi en 351,50 euro voor de propeller, was nog niet vergoed.

6. Weging van de verklaringen

De aanvullende verklaring van [A] sluit naadloos aan op de verklaringen van de getuigen dat [B] niet wilde dat de politie zou worden gebeld en op het feit dat [B] noch tegenover de politie noch bij zijn melding aan het ABL duidelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een tweezijdig ongeval.

Dat maakt dat de luchtvaartofficier van justitie geloof hecht aan de lezing die [A] van het gebeuren heeft gegeven in zijn melding aan het ABL en zijn verklaringen tegenover de luchtvaartpolitie. Dit betekent ook dat de luchtvaartofficier van justitie niet gelooft dat de radioverbinding die dag een probleem vormde, hoewel een goede radioverbinding in zijn algemeenheid natuurlijk altijd van belang is. 

Beslissing

De luchtvaartofficier van justitie heeft op 16 maart 2023 een afdoeningsbeslissing genomen na weging van alle feiten en omstandigheden. Op grond daarvan acht de luchtvaartofficier van justitie de zwaarste verdenking, het misdrijf van art. 169 Wetboek van Strafrecht, niet bewezen. Daarvoor moet vastgesteld worden dat het aan [B’s] schuld te wijten is dat een luchtvaartuig beschadigd is, terwijl daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat. Het bewijs schiet daarvoor tekort. Weliswaar kan naar het oordeel van de luchtvaartofficier van justitie worden vastgesteld dat het aan [B’s] schuld is te wijten dat de paramotor van [A] is beschadigd, maar – gezien het feit dat hij vervolgens een voorzorgslanding heeft kunnen maken – vindt zij het onvoldoende om te spreken van ‘levensgevaar’.

Dat [B] ‘gevaar’ voor [A] heeft veroorzaakt, staat wat haar betreft niet ter discussie. Daarom is de overtreding van art. 5.3 Wet luchtvaart op deze situatie van toepassing. Door [A] tot tweemaal toe dichtbij te naderen en hem ook in te halen, heeft [B] naar het oordeel van de luchtvaartofficier van justitie dusdanig aan het luchtverkeer deelgenomen dat hij gevaar voor [A] en zijn paramotor heeft veroorzaakt. De luchtvaartofficier van justitie beschouwt [B’s] vlieggedrag ook als grove nalatigheid.

De indruk die de luchtvaartofficier van justitie heeft gekregen is dat [B] het moeilijk vindt om zijn fout toe te geven. De luchtvaartofficier van justitie begrijpt dat het gebeuren ook impact op hem heeft gehad, maar zeker na verloop van tijd had het op de weg van [B] gelegen om te reflecteren op zijn handelen en excuses aan [A] aan te bieden. [B] heeft [A] immers niet alleen schade toegebracht, maar ook in gevaar gebracht.

In de beslissing van de luchtvaartofficier van justitie weegt zwaar mee dat zij vindt dat de schade van [A] op korte termijn moet worden hersteld en dat de juiste lessen uit dit ongeval worden getrokken. Daarom heeft zij besloten de zaak te seponeren indien [B] op korte termijn – los van de opstelling van zijn verzekeraar – de volledige schade van [A] vergoedt.

Op grond van de verklaring van [A] en de bij zijn verklaring gevoegde factuur kan de schade aan de propeller vastgesteld worden op € 351,51. Voor de schade aan de kooi is sprake van een offerte ten bedrage van € 2.583,-.

[B] heeft de schade op 31 maart 2023 vergoed. De omstandigheden zijn daarmee zodanig positief gewijzigd, dat de zaak tegen [B] is geseponeerd.

Andere leerpunten

Hoewel dit naar het oordeel van de luchtvaartpolitie niet het springende punt is in deze zaak, heeft de luchtvaartofficier van justitie naar voren gebracht dat er in zijn algemeenheid ook andere lessen te trekken. Zo is het van belang om onderling heldere afspraken te maken. Een goede radioverbinding – wat in dit geval naar het oordeel van de luchtvaartofficier van justitie niet het probleem was – is bovendien een belangrijk instrument waarvan andere paramotors doordrongen moeten zijn. Datzelfde geldt voor een goed werkende noodchute.