Arts niet vervolgd voor euthanasie
Het College van procureurs-generaal heeft besloten een arts die in juni 2017 euthanasie uitvoerde bij een 84-jarige vrouw niet te vervolgen en de zaak onvoorwaardelijk te seponeren. Een officier van justitie van parket Noord-Holland deed op verzoek van het College een strafrechtelijk onderzoek naar de mogelijk strafbare euthanasie door de arts. Het College is op basis van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek van oordeel dat er geen bewijs is om de arts een strafrechtelijk verwijt te maken.
De zaak draait om de levensbeëindiging van een 84-jarige vrouw. Er was sprake van ondraaglijk en uitzichtloos lijden als gevolg van verschillende lichamelijke aandoeningen waardoor de vrouw ernstig werd beperkt in haar bewegingsvrijheid en zij ook haar zelfstandigheid had verloren. De vrouw gebruikte pijnmedicatie maar dit hielp onvoldoende en zij had ook veel last van bijwerkingen. Zij weigerde om verder behandeld te worden. Haar huisarts, bij wie ze een euthanasieverzoek had gedaan, had haar doorverwezen naar de Stichting Levenseindekliniek (SLK). De casus werd besproken met een SCEN-arts en in een multidisciplinair overleg bij de SLK. Hier kwam beide keren een positief advies uit voor de euthanasie.
Oordeel RTE
De Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) oordeelde eerder onder meer dat de betrokken arts niet alle behandelmogelijkheden voldoende heeft onderzocht. De arts zou daarom niet hebben kunnen vaststellen dat andere oplossingen om het lijden weg te nemen ontbraken en dat het lijden daarmee uitzichtloos was.
Strafrechtelijk onderzoek
Uit het strafrechtelijk onderzoek van het OM is naar voren gekomen dat de patiënte zeer kortademig was en veel pijn had ondanks de medicatie die ze gebruikte. Ook was er geen twijfel over de door de arts gestelde diagnose en bijbehorende slechte vooruitzichten. Mogelijke behandelingen die zijn overwogen, bestonden uit een zwaar behandeltraject in een revalidatiekliniek of andere medicatie. Beide trajecten waren echter niet aan te merken als een redelijke oplossing omdat van deze behandelingen geen reële verbetering van haar klachten viel te verwachten. Daarom kon van de vrouw redelijkerwijs niet verwacht worden dat zij deze behandelingen zou ondergaan.
Op basis van het strafrechtelijk onderzoek komt het College van procureurs-generaal tot de conclusie dat er geen bewijs is voor een strafrechtelijk verwijt. De arts kon in redelijkheid tot het oordeel komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en dat er in dit geval geen redelijke andere oplossing was om het lijden te verlichten. Ook aan de andere zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding is voldaan.
Relevante informatie niet voldoende inzichtelijk
Wel merkt het College op dat de voor de beoordeling relevante informatie niet voldoende inzichtelijk was toen de RTE de zaak beoordeelde en toen het College het oordeel van de RTE ontving. Door de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek is meer context verkregen.
Volgens het College had de arts in een eerder stadium beter moeten en kunnen motiveren (ook aan niet-medici) waarom zij overtuigd was van de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden van patiënte. Ze had ook beter moeten onderbouwen dat er geen redelijke andere oplossing was om het lijden te verlichten. De arts is hier dan ook nadrukkelijk op gewezen. Van haar wordt verwacht dat zij bij eventuele toekomstige euthanasie-aanvragen hier aandacht voor zal hebben.
Meer informatie
Het oordeel van de RTE in bovengenoemde zaak is te vinden op de site van de euthanasiecommissies, onder nummer: 2017 –79.