Eis OM in hoger beroep: noodweer en cel na fatale schietpartij Dordrecht

Op 5 mei 2016 vindt in Dordrecht een dodelijke schietpartij plaats. Op diezelfde dag meldt een man zich bij het politiebureau in het gezelschap van zijn advocaat. Hij geeft aan betrokken te zijn geweest bij de schietpartij en dat er volgens hem sprake is van noodweer. De man stelt dat het slachtoffer een volautomatisch wapen op hem richtte toen hij de auto parkeerde.

Doodslag

In 2017 veroordeelt de rechtbank de verdachte voor doodslag en legt een gevangenisstraf van 11 jaar op. De verdachte gaat tegen dit vonnis in hoger beroep. Het gerechtshof veroordeelt hem vervolgens tot een gevangenisstraf van 6 jaar.

Zowel de rechtbank als het gerechtshof oordelen dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om van het slachtoffer weg te rijden en zo een confrontatie uit de weg kon gaan. Zij verwerpen het beroep op noodweer.De Hoge Raad geeft in 2019 aan de redenering van het gerechtshof niet voldoende begrijpelijk te vinden, vernietigt daarom dit arrest en verwijst de zaak terug.

Dit betreft alleen de tenlastegelegde doodslag en de strafmaat. De verdachte was ook tenlastegelegd dat hij handelde in strijd met de Wet Wapens en Munitie, zijn veroordeling daarvoor staat vast.

Noodweer

Vandaag eist het Openbaar Ministerie (OM) in hoger beroep een gevangenisstraf van vier jaar voor dit verboden wapenbezit. De advocaat-generaal (AG) van het OM, de aanklager in hoger beroep, is ter zake de gepleegde doodslag van oordeel dat sprake is van noodweer.

Volgens hem moet de verdachte ontslagen worden van alle rechtsvervolging: “De rechtbank en het gerechtshof geven aan dat de verdachte voldoende tijd had om weg te rijden. In het arrest zijn vijf seconden genoemd. Maar in feite werd de verdachte geconfronteerd met een liquidatiepoging en had hij misschien één of twee seconden om te handelen. Hij moest onmiddellijk een beslissing nemen. De vraag is dan vervolgens of die keuze op dát moment gerechtvaardigd is geweest en dus of er terecht een beroep op noodweer kon worden gedaan."

In feite werd de verdachte geconfronteerd met een liquidatiepoging en had hij misschien één of twee seconden om te handelen. Hij moest onmiddellijk een beslissing nemen.

Volgens het OM was er sprake van een onmiddellijke en zeer ernstig dreigende situatie: “De verdachte mocht daadwerkelijk vrezen voor zijn leven en dat van zijn vriendin. Van hem kon op dát moment niet gevergd worden, dat hij zich rekenschap gaf van een mogelijk alternatief en ook naar dat alternatief zou handelen. Het beroep op noodweer is terecht en de verdachte moet ontslagen worden van alle rechtsvervolging terzake de doodslag.”

Wapenbezit

De AG benadrukt wel dat wat hem betreft het gedrag van de verdachte volstrekt verwerpelijk is. "De verdachte maakte al heel lang deel uit van een crimineel milieu en heeft zich in het verleden meermalen schuldig gemaakt aan ernstig strafbare feiten. Daarnaast is wapenbezit in Nederland strafbaar en er worden stevige straffen voor opgelegd. De achterliggende gedachte daarbij is, dat wapenbezit vaak leidt tot wapengebruik. En regelmatig met fatale afloop. Zo ook hier.”

Die omstandigheden spelen in de bepaling van de strafeis mee. In dit geval wordt volgens de AG een schietklaar wapen gebruikt door iemand in het criminele circuit die zich bewust bewapent en de gevolgen van eventueel gebruik op de koop toe neemt. “Hij schiet iemand dood. Dit alles bij elkaar nemend is een gevangenisstraf van vier jaar passend.”

Het gerechtshof in Den Haag doet op 7 juli om 9:00 uur uitspraak.