Hoger beroep strafzaak tegen Geert Wilders

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft bij het begin van het hoger beroep in de strafzaak tegen Geert Wilders in verband met diens ‘minder Marokkanen’ uitspraken aangegeven zich niet volledig te kunnen vinden in het vonnis van de rechtbank. Hoewel het Openbaar Ministerie van mening is dat de rechtbank Den Haag Wilders terecht heeft veroordeeld wegens groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie op 19 maart 2014, vindt het ook dat de rechtbank niet vrij had moeten spreken van twee andere feiten.

Volgens het OM levert de uitlating die Wilders op 12 maart 2014 op een markt in Loosduinen deed – namelijk dat hij optrad namens mensen die stemmen op een stad met als het even kan ook wat minder Marokkanen – wel degelijk groepsbelediging op. De ‘minder Marokkanen’ speech op 19 maart 2014 in een Haags café levert volgens het OM niet alleen groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie op, maar betekent ook dat Wilders heeft aangezet tot haat jegens Marokkanen. Voor die feiten had de rechtbank Wilders volgens het OM ook moeten veroordelen.

Ook is het OM van mening dat Wilders voor zijn uitlatingen een straf verdient. De rechtbank legde die echter niet op.

Inleiding

Op 24 oktober 2017 heeft het OM in een inleidend betoog bij het Gerechtshof Den Haag duidelijk gemaakt waarom er hoger beroep is ingesteld van het vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen Geert Wilders. Hoewel er tevredenheid is over de veroordelingen, kan het OM zich toch niet vinden in het feit dat de rechtbank Wilders deels heeft vrijgesproken en hem geen straf heeft opgelegd.

De uitlatingen van 12 en 19 maart 2014

Op 12 maart 2014 werd Wilders geïnterviewd op een markt in Loosduinen in Den Haag. Hij gaf daarin aan dat hij optrad namens de mensen die stemmen op een stad met als het even kan ook wat minder Marokkanen. Dat is volgens het OM groepsbelediging. De rechtbank heeft daarvan echter vrijgesproken. Volgens de rechtbank was er geen sprake van opzet, omdat de uitlating wat ondoordacht lijkt en niet in interactie met het publiek is gedaan. Het OM is het daarmee niet eens. Wilders is een professioneel deelnemer aan het publieke debat en een ervaren politicus van wie mag worden verwacht dat hij weet wat hij zegt. Hij werd ook niet verrast door bijvoorbeeld een volkomen onverwachte vraag, zodat Wilders wel degelijk opzet verweten kan worden.

Op 19 maart 2014 hield Wilders tijdens een partijbijeenkomst in Den Haag vervolgens een speech, waarin hij het publiek de vraag stelde of zij ‘meer of minder Marokkanen wilden’. Het publiek reageerde daarop met ‘minder, minder’, waarop Wilders aangaf: ‘dan gaan we dat regelen’. Volgens het OM heeft Wilders met die uitspraken aangezet tot haat. Onder meer door het gebruik van diverse krachtversterkende elementen, zoals krachtige retoriek, het sloganachtige karakter van de speech - uitgedragen in verkiezingstijd - de interactie met de zaal en het gebruik van nationale audiovisuele media.

Strafmaat

De rechtbank heeft Wilders schuldig verklaard aan groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie op 19 maart 2014, maar hem geen straf opgelegd. In de visie van het OM  ten onrechte. Zo rechtvaardigt het vooropgezette karakter van de speech van 19 maart 2014, die was gericht op maximale impact, oplegging van een straf . Het straffeloos laten van de uitlatingen doet ook geen recht aan veroordeelden in soortgelijke zaken waarin wel straf is opgelegd.