In hoger beroep drie jaar cel geëist tegen man die zich voordeed als arts

De advocaat-generaal (OM) in Arnhem heeft in hoger beroep een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, geëist tegen een 55-jarige man uit Huissen.

De man zou zich hebben voorgedaan als arts en zich vanuit zijn medisch centrum in Huissen schuldig hebben gemaakt aan een reeks strafbare feiten. In de visie van het OM heeft de man hierbij misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van mensen die zich met gezondheidsklachten tot de verdachte wendden. Naast de celstraf eiste het OM dat de man gedurende een proeftijd van vijf jaar geen werkzaamheden op het gebied van individuele gezondheidszorg mag verrichten.

De zaak tegen verdachte kwam begin 2014 aan het rollen door een aangifte van een slachtoffer. De vrouw zou door de verdachte overgehaald zijn om in China een behandeling tegen borstkanker te ondergaan. Voor deze behandeling betaalde de vrouw ruim 67.000 euro. In China zou de verdachte vervolgens ook nog de diagnose schildklierkanker bij haar hebben gesteld. De vrouw tekende daarbij een schuldverklaring van 90.000 euro voor de door verdachte voorgestelde behandelingen. Uit onderzoek in Nederland is gebleken dat zij niet aan kanker leed. De verdachte ontkent dit feit en verklaart dat de vrouw wist dat zij voor een borstcorrectie naar China zou gaan. Het OM is echter van oordeel dat er voldoende bewijs is voor oplichting.

Ten aanzien van deze vrouw heeft de man zich volgens het OM ook schuldig gemaakt aan mishandeling. De man zou, terwijl hij niet als arts geregistreerd staat, medische handelingen hebben verricht, waarbij ook in het lichaam werd gesneden. Ook injecteerde en verstrekte hij medicijnen aan de vrouw en drie andere patiënten. Het OM acht bewezen dat de man in strijd handelde met de eis van het goed hulpverlenerschap.  Met het verrichten van deze handelingen heeft verdachte ook de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG) overtreden.

Medicijnen

De wijze waarop de man medicijnen invoerde, in voorraad had en verstrekte, keert terug in drie strafbare feiten. Het OM verwijt de man dat hij medicijnen met de werkzame stof sibutramine heeft verstrekt, terwijl hij wist dat deze stof schadelijk is voor de gezondheid. Vanwege de schadelijke bijwerkingen werd in 2010 in Europees verband de handelsvergunning voor alle geneesmiddelen met sibutramine – dat gebruikt werd als afslankmiddel - ingetrokken.

Ook acht het OM bewezen dat de verdachte andere geneesmiddelen verstrekte, terwijl er voor die medicijnen in Nederland geen handelsvergunning geldt, bijvoorbeeld vanwege de hoge dosering. Daarnaast zou hij tabletten op voorraad hebben gehad die onder de Opiumwet vallen.

De verdachte wordt verder valsheid in geschifte ten laste gelegd. Bij een verzekeringsmaatschappij zouden drie door hem vervalste facturen van behandelingen in een Chinees ziekenhuis zijn ingediend. Ook een declaratie van de reparatie van een kostbaar horloge zou door hem valselijk zijn opgemaakt.

Tot slot wordt de man witwassen verweten. Van het geld dat de man ontving voor de operatie in China, werd 25.000 euro op een rekening in Thailand gestort. Dit geld was uit misdrijf afkomstig en werd door de overboeking naar Thailand verborgen.

Kwetsbaarheid

De advocaat-generaal benadrukte op zitting het buitengewoon kwalijke en laakbare handelen van de verdachte. “Een groot deel van zijn handelen is op grond van de wet voorbehouden aan medisch geschoolde specialisten. Mensen moeten er op kunnen vertrouwen dat zij worden geholpen door personen met kennis, kunde en bevoegdheid om hen te helpen. Verdachte heeft dit vertrouwen ernstig geschaad. Hij heeft bovendien gevaar voor de gezondheid van enkele van zijn cliënten in het leven geroepen en heeft één van zijn cliënten een operatie laten ondergaan, die zij niet nodig had. De drijfveer voor verdachte daarbij lijkt hoofdzakelijk winstbejag te zijn geweest.” De advocaat-generaal vorderde daarop de bevestiging van de straf die in eerste aanleg door de rechtbank werd opgelegd.

Het hof doet naar verwachting uitspraak op 15 juni.