OM eist elf jaar cel wegens doodslag en wegmaken lichaam

De officier van justitie in Amsterdam heeft vanochtend tegen twee mannen van 30 en 31 jaar uit Ierland elf cel geëist wegens doodslag op een 29-jarige man van Ierse afkomst en het wegmaken van het lichaam. Een derde verdachte, een 29-jarige man uit Ierland, hoorde één tegen zich eisen omdat hij ervan verdacht wordt samen met de andere twee verdachten het lichaam te hebben weggemaakt.

De twee mannen van 30 en 31 jaar zouden in februari 2009, na een ruzie in de Rotterdamse woning van het slachtoffer, de man met een mes in de rug hebben gestoken. Omdat niet bewezen kan worden dat er daarbij sprake was van ‘kalm beraad en rustig overleg’ is er volgens de officier van justitie geen sprake van moord maar van doodslag.

Nadat het slachtoffer was overleden, hebben de drie Ierse mannen – zo is de verdenking – gezamenlijk het lichaam met een cirkelzaag in drie stukken gezaagd, in een koffer en twee vuilniszakken verpakt en in het IJ gegooid. Daar werden de lichaamsdelen op 24 februari 2009 aangetroffen. Na DNA-onderzoek en dactyloscopisch onderzoek kon worden vastgesteld dat de 29-jarige Ierse man het slachtoffer was. Vervolgens leidde klassiek recherchewerk, waaronder getuigenverhoren, rechtshulpverzoeken, doorzoekingen van woningen en onderzoek van telefoons tot de aanhouding van de drie verdachten. Bij de doorzoeking van de woning van het slachtoffer werd een kettingzaag aangetroffen die, zo bleek na onderzoek, gebruikt was om het lichaam in drie stukken te zagen.

Direct nadat de mannen zich ontdaan hadden van het lichaam, vluchtten ze naar hun vaderland, waar ze overigens alle drie, net als het slachtoffer, gesignaleerd stonden omdat ze verdacht werden van drugsdelicten of fraude. De zaak staat nu pas – acht jaar nadat het delict werd gepleegd – voor de rechter omdat het Nederlandse openbaar ministerie jaren heeft moeten wachten voordat de Ierse autoriteiten instemden met de overlevering van de verdachten.

De officier besteedde in zijn requisitoir onder meer aandacht aan de omstandigheden waaronder het slachtoffer van zijn leven werd beroofd. De officier in zijn requisitoir: “De manier waarop het lichaam is verminkt en weggemaakt is moreel verwerpelijk, respectloos en mensonterend. (-) De verdachten handelden daarbij met een verregaand veronachtzamen van gevoelens van rechtstreeks nabestaanden en verwerking van hun verdriet bij het verlies van een vader, een zoon en een broer.”