150 uur taakstraf en 18 maanden rijontzegging geëist voor levensgevaarlijk rijgedrag
“Iedereen kent de nodige situaties van asociaal verkeersgedrag. Gedrag waardoor de desbetreffende coureur de indruk wekt zich helemaal niets gelegen te laten liggen aan de eigen veiligheid, en zeker niet aan de veiligheid en gezondheid van de medeweggebruikers of passagiers.” De officier van justitie eiste vanmorgen in de rechtbank in Zutphen een taakstraf van 150 uur tegen een 31-jarige verdachte uit Heusden die met zijn auto crashte terwijl hij tussen de 262 en 330 kilometer per uur reed. Daarnaast hoorde verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk tegen zich eisen.
“Het voertuig slipte in volledig willekeurige richting, zo bleek uit een deskundigenrapport. De auto was gewoon een ongeleid projectiel”, aldus de officier. Het ongeval gebeurde op zondagochtend 27 maart 2022 op de snelweg A28 vlakbij een op- en afrit.
Het OM legt de verdachte het overtreden van artikel 5A van de Wegenverkeerswet ten laste. Dit artikel is enkele jaren geleden als aanvulling opgenomen in de Wegenverkeerswet met als doel bepaald verkeersgedrag zwaarder te kunnen bestraffen. Bedoeld wordt dan gedrag waarmee iemand welbewust en met groot gevaar voor andere weggebruikers in ernstige mate essentiële verkeersgedragsregels overtreedt, terwijl de gevolgen verstrekkend waren geweest als er daadwerkelijk een ongeval had plaatsgevonden.
De verdachte zelf verklaarde niet harder te hebben gereden dan 200 km/u. Onderzoeken en metingen op de plaats van het ongeval laten een ander beeld zien. Een onafhankelijke getuige die ter plekke een telefoongesprek heeft opgevangen verklaart eveneens iets anders: “Ik hoorde de man ook zeggen dat hij 314 km/u op de teller had zien staan.” De officier van justitie stelt dat er gereden is met een snelheid van bijna driemaal de toegestane maximumsnelheid.
“Als we de gegeven omstandigheden in ogenschouw nemen, zoals de extreem hoge snelheid over een langere periode en het met hoge snelheid naderen en voorbijrijden van een afrit en naar een oprit van een snelweg, kan de conclusie niet anders luiden dan dat er in deze levensgevaar te duchten is geweest voor het overige verkeer en dat het eigenlijk puur geluk is geweest dat het zo is afgelopen.”
De officier onderstreepte zijn strafeis met duidelijke taal: “Met dermate veel onachtzaamheid voor andermans leven zo bespottelijk hard rijden, vereist een duidelijk signaal. Een signaal dat laat zien hoe het OM, maar meer in het algemeen de maatschappij, denkt over dit soort gedrag.”