Zitting 31 augustus 2020

Reactie van het OM op de toelichting van het Rechtsbijstandsteam. Uitgesproken op de zitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020.

Inleiding

Op de eerste zittingsdag in maart hebben wij al aangegeven dat het OM zoveel mogelijk recht wil doen aan alle slachtoffers en alle nabestaanden, uit welk deel van de wereld ook. Voorafgaand aan het proces heeft het OM - voor zover mogelijk - steeds alle nabestaanden voorgelicht over de voortgang van het onderzoek en hun rechten in dit strafproces. Een groot aantal nabestaanden heeft juridische bijstand van de advocaten van het Rechtsbijstandsteam (RBT). Hun standpunten zijn vanochtend naar voren gebracht door het RBT. Het OM zal reageren op de standpunten van het RBT en de verdediging en daarbij niet uit het oog verliezen dat er ook nabestaanden zijn die niet vertegenwoordigd worden door het RBT. Er zijn immers ook meer dan honderd nabestaanden bij het Openbaar Ministerie bekend die niet vertegenwoordigd worden door het RBT. Voordat wij toekomen aan de beantwoording van de juridisch inhoudelijke vragen van de rechtbank, zullen wij stil staan bij de praktische kant van de rechten van de nabestaanden op zitting.

Praktische uitoefening rechten

Aantallen nabestaanden

Met het oog op de uitvoering van die rechten heeft het OM in december 2019 de wensen van de nabestaanden geïnventariseerd. De uitkomst daarvan hebben wij eerder met uw rechtbank gedeeld. Het RBT heeft vandaag een actueel overzicht gegeven van het aantal nabestaanden dat het vertegenwoordigt en de rechten waarvan deze nabestaanden gebruik wensen te maken.

Voor de nabestaanden die niet vertegenwoordigd worden door het RBT is er geen actueel beeld. Sommige nabestaanden hebben in december 2019 aangegeven nog niet te weten of zij gebruik willen maken van hun rechten op zitting, van andere nabestaanden is in het geheel geen reactie ontvangen. Het OM heeft tot op heden 11 schriftelijke slachtofferverklaringen en 1 videoverklaring ontvangen. Om een volledig en actueel beeld van de wensen van alle nabestaanden te krijgen, zal het OM - in overleg en afstemming met het RBT - medio september nóg een keer een wensenformulier uitsturen. In dit formulier zal de nabestaanden in ieder geval worden gevraagd aan te geven:

  • of zij gebruik willen maken van het spreekrecht,
  • of zij een schriftelijke slachtofferverklaring willen indienen en
  • of zij een vordering tot schadevergoeding zullen indienen.

Daarbij kunnen verdiepende vragen worden gesteld ten behoeve van een goede planning van de zitting, bijvoorbeeld de vraag in welke taal gesproken zal worden met het oog op de aanwezigheid van tolken. Als uw rechtbank op dit punt nog vragen heeft, vernemen wij die graag zodat wij die in de inventarisatie mee kunnen nemen. In de zittingsperiode van november zal dan duidelijk zijn welke nabestaanden gebruik willen maken van hun rechten en de manier waarop zij dat willen doen.

Over de vormgeving van die rechten wil het OM nu alvast enkele praktische opmerkingen maken, te beginnen met het spreekrecht.

Uitoefening spreekrecht

De ervaring in strafzaken leert dat het afleggen van een verklaring in het kader van het spreekrecht in de regel niet langer dan 15 minuten duurt. Dit is in september 2019 al verteld door Slachtofferhulp Nederland tijdens de voorlichtingsbijeenkomst van het OM en op 22 augustus jl. tijdens de informatiebijeenkomst van het RBT. Wat het OM betreft zou dit ook een goed richtsnoer zijn voor het uitoefenen van het spreekrecht in dít strafproces. Voor een goede planning van de zitting lijkt het wenselijk te bepalen dat nabestaanden die denken meer spreektijd nodig te hebben dan 15 minuten dat ruim van tevoren aangeven via het RBT of het OM. Indien uw rechtbank daartoe beslist, zou de mededeling daarvan aan alle nabestaanden door het OM kunnen plaatsvinden bij de inventarisatie medio september. Bij de planning van de uitoefening van het spreekrecht zal ook rekening moeten worden gehouden met eventuele vertolking en het in- en uitlopen van nabestaanden. Het OM denkt dat op zitting uit moet worden gegaan van een planning van 25 minuten per spreekgerechtigde om 15 minuten netto spreektijd te garanderen.

Uw rechtbank heeft ook nog de vraag gesteld hoeveel spreekgerechtigden per dag van hun rechten gebruik zouden kunnen maken. Net als het RBT denken wij aan maximaal 10 nabestaanden per dag. Met dit aantal is het volgens het OM mogelijk voor alle procespartijen en toehoorders om voldoende aandacht te hebben voor de nabestaanden die hun verhaal vertellen en daar waar nodig extra (korte) pauzes in te lassen.

Wat het spreekrecht betreft, ziet het OM mogelijkheden om nabestaanden via een vast aantal directe videoverbindingen op zitting te laten verklaren. Bijvoorbeeld vanuit de vaste locatie in Nieuwegein, waar eerder nabestaandenbijeenkomsten zijn gehouden, of vanuit een vaste locatie in landen waar een groot aantal nabestaanden verblijft, zoals Australië. Dat zou de toegankelijkheid van de zitting voor veel nabestaanden vergroten. Deze mogelijkheid zal bij de inventarisatie worden meegenomen. Eén en ander zal uiteraard ook in de toekomst afhangen van de mogelijkheid van buitenlandse nabestaanden om naar Nederland te reizen.

Wij weten dat er nabestaanden zijn die zich zorgen maken over de vraag of zij in beeld worden gebracht van de livestream als zij gebruik maken van het spreekrecht. Die zorg mag geen obstakel worden om gebruik te maken van het spreekrecht. Het verdient daarom aanbeveling dat uw rechtbank die zorgen wegneemt door reeds nu bekend te maken dat nabestaanden zelf kunnen kiezen of zij in de livestream in beeld worden gebracht of niet. De openbaarheid van de zitting hoeft daar niet onder te lijden omdat het gesprokene wel te horen is en de zittingszaal ook in beeld gebracht kan worden zonder de spreker te tonen. Indien uw rechtbank als zodanig beslist, kan bij de inventarisatie medio september aan de nabestaanden de gelegenheid worden geboden kenbaar te maken of men op de livestream in beeld wil worden gebracht.

Op elke zittingsdag zijn medewerkers van Slachtofferhulp Nederland aanwezig, dus ook op de dagen dat gebruik wordt gemaakt van het spreekrecht. Daarnaast zijn er vertegenwoordigers van het RBT en het OM. Voor de nabestaanden die hun spreekrecht via videoverbinding zullen uitoefenen, kan eventueel nadere bijstand geregeld worden. Bij verbinding vanaf een locatie in Nederland, zoals Nieuwegein, zullen ook daar medewerkers van Slachtofferhulp en vertegenwoordigers van het RBT en OM aanwezig kunnen zijn. Bij verbinding vanaf een locatie in een ander land zal aan de betreffende autoriteiten in overweging kunnen worden gegeven om hulpverlening in te schakelen.

De nabestaande die gebruik maakt van het spreekrecht, kan daarna zijn verklaring aan uw rechtbank overleggen zodat deze als schriftelijke slachtofferverklaring in het dossier kan worden gevoegd. Met betrekking tot deze verklaring merk ik het volgende op.

Schriftelijke slachtofferverklaring

Het is ook mogelijk dat een nabestaande een schriftelijke slachtofferverklaring naar het OM stuurt. Het OM kan deze verklaring desgewenst aan het dossier toevoegen. Daarbij kan de nabestaande aangeven of hij wenst dat op zitting aandacht wordt besteed aan deze verklaring en op welke wijze dat dient te gebeuren. Wat de vorm van de schriftelijke slachtofferverklaring betreft, meent het OM dat die zowel op schrift kan worden gesteld als op video zou kunnen worden vastgelegd en ter zitting kan worden voorgehouden of afgespeeld.1

Als laatste staan we nog stil bij de vordering benadeelde partij.

Vorderingen benadeelde partij

Nabestaanden hebben het recht zich als benadeelde partij in het strafproces te voegen. Dit gebeurt door het indienen van een vordering tot schadevergoeding. De vorderingen tot schadevergoeding worden tijdens dit strafproces behandeld in het kader van een (civiele) procedure tussen twee partijen: de nabestaanden en de verdachten. Die civiele procedure heeft zijn eigen plaats in dit strafproces en uw rechtbank zal in hetzelfde vonnis op de eventuele vorderingen beslissen. Het OM is formeel geen partij in deze procedure, maar zal de rechtbank wel over deze vorderingen adviseren.

Het OM kan instemmen met een schriftelijke ronde voor de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen en het door het RBT voorgestelde tijdspad. Vanuit onze adviseren rol geven  wij er de voorkeur aan dat eerst de verdediging schriftelijk reageert. Als de vorderingen van de cliënten van het RBT en die van overige nabestaanden uiterlijk 1 februari 2021 worden ingediend, zou de verdediging daar uiterlijk 16 maart 2021 op kunnen reageren. Op basis van de schriftelijke standpunten van beide partijen in de civiele procedure kan het OM vervolgens binnen vier weken tot zijn eigen standpunt komen en dit als schriftelijk advies aan de rechtbank naar voren brengen. Na deze schriftelijke ronde kan het RBT zijn toelichting op zitting mondeling aanvullen. Daarop zullen het OM en de verdediging reageren bij requisitoir en pleidooi.

Met het RBT zien wij uit logistiek oogpunt redenen om de uitoefening van het spreekrecht, de behandeling van de schriftelijke slachtofferverklaringen en de behandeling van de vorderingen van benadeelde partijen in beginsel gescheiden te laten plaatsvinden. Bij de uitoefening van het spreekrecht en het voorhouden van de schriftelijke slachtofferverklaringen zullen met name de emotionele gevolgen voor de nabestaanden centraal staan, terwijl bij de bespreking van de vorderingen de financiële gevolgen besproken zullen worden. Met betrekking tot de vorderingen zullen mogelijk ook meer juridisch inhoudelijk debatten gevoerd moeten worden. Het is dan ook passend om deze twee onderwerpen op de zitting gescheiden van elkaar te behandelen. Dat bevordert een efficiënte inhoudelijke behandeling van de vorderingen. Wel meent het OM dat het voor nabestaanden die dit willen, bijvoorbeeld omdat zij in het buitenland wonen of een broze gezondheid hebben, mogelijk zou moeten zijn om desgewenst hun rechten in één keer uit te oefenen. Als een dergelijke wens tijdig wordt aangegeven, moet dit te organiseren zijn.

Ook hier geldt weer: als uw rechtbank daartoe beslist, kan in de inventarisatie medio september gecommuniceerd worden dat gescheiden behandeling van spreekrecht en vorderingen het uitgangspunt is, maar dat nabestaanden voor wie dit onredelijk bezwarend is een verzoek kunnen doen dat voor hen een uitzondering wordt gemaakt.

Na indiening van de vorderingen zal het OM zich inspannen om de niet-verschenen verdachten Girkin, Dubinskiy en Kharchenko hiervan in kennis te stellen. Die mededeling is niet verplicht,2 maar strekt ertoe om de niet-verschenen verdachten zoveel mogelijk in de gelegenheid te stellen om op de vorderingen te reageren. Het OM zal deze mededeling meenemen in de oproeping voor de nieuwe zittingen, die vanaf 15 april 2021 zijn ingepland. Die oproeping zal het OM in februari moeten verzenden. Ervaring leert dat uitvoering van zulke rechtshulpverzoeken de nodige tijd in beslag neemt.3 Daarom hecht het OM eraan dat de vorderingen uiterlijk 1 februari worden ingediend. Op die manier kunnen de niet-verschenen verdachten zo effectief mogelijk in kennis worden gesteld, is er een duidelijke basis voor uw verdere planning van de behandeling van de vorderingen en is er voldoende tijd voor voldragen debat met Pulatov.

Uiteraard heeft een nabestaande het recht om een vordering ook na bovengenoemde uiterste datum in te dienen. Echter, het later indienen van een vordering kan risico’s voor ontvankelijkheid en de behandeling met zich mee brengen.

Inhoudelijke vragen rechtbank

Op 23 maart heeft uw rechtbank vier inhoudelijke vragen voorgelegd aan het RBT. Drie daarvan heeft u ook aan het OM gericht. Deze drie vragen zien op (1) de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen van benadeelde partijen, (2) de mogelijkheid van afzonderlijke verstekverlening ten aanzien van die vorderingen en (3) welk civiel recht van toepassing zal zijn op die vorderingen.

Bij brief van 27 mei hebben wij - ten behoeve van de voortgang van het proces - al voorlopige antwoorden gegeven op de eerste twee vragen. Die komen overeen met de conclusies van het RBT en de door het RBT geraadpleegde specialisten.4 Nu de verdediging heeft aangegeven geen behoefte te hebben een andersluidend standpunt naar voren te brengen, blijven wij bij onze eerder ingenomen, voorlopige standpunten. Kort gezegd komen die erop neer (a) dat de rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij volgt uit de bevoegdheid in de strafzaak en (b) dat er geen afzonderlijk civiel verstek hoeft te worden verleend. Voor de onderbouwing verwijzen wij u naar onze brief van 27 mei jl.

Daarnaast onderschrijven wij het standpunt van het RBT en de door het RBT geraadpleegde specialisten dat op de vorderingen Oekraïens recht van toepassing is. Ook in recente andere Nederlandse strafzaken over buiten Nederland gepleegde geweldsmisdrijven is buitenlands recht toegepast op vorderingen van benadeelde partijen. Zo zijn de vorderingen van benadeelden van de Rwandese genocide en Ethiopische oorlogsmisdrijven materieel beoordeeld op basis van Rwandees en Ethiopisch recht en toegewezen door de Nederlandse rechter.5 In die zaken hebben de advocaten van de benadeelde partijen de toepasselijke buitenlandse rechtsregels zelf aangeleverd via het Internationaal Juridisch Instituut of juristen uit het betreffende land. Ook hier lijkt ons dat de aangewezen weg.

Voetnoten:

[1] Kamerstukken II 2002-2003, 27632, nr. 14, p. 4.

[2] Artikel 51g lid 2 Sv is niet van toepassing op voegingen die op grond van artikel 51g lid 3 Sv op zitting worden gedaan. Zie bijlage 3 bij brief van OM aan de voorzitter d.d. 27 mei 2020 en Advies van Van Hoek, Van der Plas en Dieben, randnummers 88-89.

[3] Volgens nadere verklaring van de Russische Federatie bij artikel 7 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken dienen rechtshulpverzoeken die strekken tot de uitreiking van de dagvaarding uiterlijk 50 dagen vóór de dag van de betreffende zitting te worden overgebracht aan de Russische Federatie. Zekerheidshalve hanteert het OM dezelfde, laatste termijn voor de nadere rechtshulpverzoeken tot uitreiking van de oproeping.

[4] Advies van Van Hoek, Van der Plas en Dieben, randnummers 61 en 87.

[5] Gerechtshof Den Haag, 7 juli 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0686 (Rwanda), r.o. 24.1; rechtbank Den Haag, 15 december 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14782, r.o. 21.3 (Ethiopië).