Inleiding
Uitgesproken door het OM op 17 juni 2021 op de zitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag.
Vandaag zal het Openbaar Ministerie stukken uit het dossier bespreken die wij relevant vinden voor de beslissingen die uw rechtbank in deze zaak nog moet nemen. Wij doen dat in aanvulling op de bespreking van het dossier door uw rechtbank. Dat maakt dat onze bijdrage aan deze inhoudelijke behandeling bestaat uit losse onderdelen, en niet een compleet beeld geeft van het relevante bewijs. Dat zou te veel een herhaling zijn na de gedegen wijze waarop uw rechtbank het dossier heeft besproken. Voor de inzichtelijkheid van onze bijdrage zullen wij steeds zo duidelijk mogelijk benoemen wat we bespreken en ook waarom we dat doen. Net als uw rechtbank horen wij graag eventuele vragen of opmerkingen aan het einde van onze bijdrage.
Enige mate van herhaling is niet te vermijden. Wij zullen in onze bijdrage meermaals wijzen op de samenhang tussen verschillende bewijsmiddelen – in het bijzonder tussen afgeluisterde tapgesprekken en ander bewijs in het dossier. Voor een begrijpelijke uitleg daarvan is het nodig om meerdere tapgesprekken af te spelen die door uw rechtbank vorige week al aan de orde zijn gesteld. Anders wordt het verband met de andere te bespreken bewijsmiddelen – zeker voor het publiek dat geen toegang heeft tot het dossier – niet inzichtelijk. Niet alles wat wij onder de aandacht brengen zal dus nieuw zijn, maar we proberen herhalingen te beperken tot wat nodig is voor de begrijpelijkheid van hetgeen we aanvullend bespreken.
Voor zover in onze bespreking conclusies aan de orde komen, zijn dat conclusies uit het dossier. Dat kunnen conclusies zijn van het onderzoeksteam, maar ook conclusies van deskundigen, bijvoorbeeld van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) of van de verschillende onderzoeksinstituten uit andere landen die onderzoek hebben verricht. Zoals uw rechtbank vorige week heeft benadrukt, wordt er nog onderzoek verricht door de rechter-commissaris. Ook die informatie zal het Openbaar Ministerie meewegen. In maart 2020 hebben wij al toegelicht dat wij steeds openstaan voor de mogelijkheid dat nieuwe informatie moet leiden tot aanpassing van de tussenconclusies die in het onderzoek zijn getrokken.1 Conclusies over de ten laste gelegde feiten zal het Openbaar Ministerie pas trekken bij requisitoir.
Uw bespreking van het dossier vorige week geeft ons aanleiding tot één algemene opmerking over het al dan niet aanvullen van het dossier. U heeft vorige week op verschillende punten aangegeven wat u bij bestudering van het dossier is opgevallen. Op enkele punten heeft u daarbij een vraag geformuleerd. Wij hebben ons afgevraagd of die opmerkingen en vragen reden moeten zijn voor het Openbaar Ministerie om het dossier aan te vullen. Vooralsnog gaan wij er van uit dat dat niet zo is. In het Nederlandse strafproces is de rechter verantwoordelijk voor de deugdelijkheid, volledigheid en grondigheid van het onderzoek ter terechtzitting.2 Indien het dossier enige onduidelijkheid of leemte vertoont die een voldragen oordeel in de weg staat, wordt de rechter - binnen redelijke grenzen - geacht ambtshalve nader onderzoek te gelasten om dat te verhelpen. Dat geldt in het bijzonder in zaken waarin de mensenrechten van slachtoffers ernstig zijn geschonden.3 Wij zijn uiteraard graag bereid om te doen wat nodig is opdat uw rechtbank op basis van alle benodigde informatie gedegen beslissingen kan nemen. Maar wij gaan er van uit dat uw rechtbank zo nodig ambtshalve opdracht geeft tot nader onderzoek of aanvulling van het dossier, indien u dat noodzakelijk vindt.
De aanvullingen die wij vandaag bespreken, zien op vraag 2 (de afvuurlocatie) en vraag 3 (de rollen van de verdachten). Ten aanzien van vraag 1 (was het een Buk?) hebben wij op de bespreking van het dossier door uw rechtbank vorige week geen aanvullingen.
Voetnoten
[1] Openingswoord OM d.d. 9 maart 2020
[2] Zie Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 3 (“De rechter heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de deugdelijkheid, volledigheid en grondigheid van het onderzoek dat onder zijn leiding plaats vindt. Hij dient daarbij "the best available evidence" na te streven."). Zie ook Kamerstukken II 2003/04, 29 271, nr. 1, p. 9 ("Bij de waarheidsvinding in strafzaken is voor de rechter een cruciale rol weggelegd. Deze is actief en niet lijdelijk en heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de omvang en volledigheid van het onderzoek (…).").
[3] Zie bijvoorbeeld W.H. Vellinga, Ambtshalve onderzoeken en beslissen in strafzaken, par 5.8 (positieve verplichtingen).