In hoger beroep een jaar cel geëist voor uitbuiting in aardbeienteelt in Overijssel
De advocaat-generaal (OM) in Leeuwarden heeft in hoger beroep twaalf maanden cel waarvan vier maanden voorwaardelijk geëist tegen een inmiddels 53-jarige man. In de visie van het OM heeft hij zich schuldig gemaakt aan (arbeids)uitbuiting van een aantal buitenlandse arbeiders dat werkte voor zijn bedrijf in de aardbeienteelt in de Kop van Overijssel, in de periode medio 2005 tot medio 2010. Juridisch gezien is daarmee sprake van mensenhandel, zo vindt het OM. Ook wordt verdachte fraude verweten in de zin van zwarte verloningen en opbrengsten.
Verdachte heeft een bedrijf in de aardbeienteelt. Hij had een aantal werknemers in dienst van buitenlandse afkomst. De werknemers moesten lichamelijk zware seizoensarbeid verrichten zonder dat hier een redelijke vergoeding tegenover stond. Ze werkten zes dagen per week, twaalf tot dertien uur per dag of langer en ontvingen € 5,- per uur als ze aan de dagnorm voldeden. Wanneer er één rotte aardbei in een kistje zat, werd een heel kistje afgekeurd waardoor het kistje niet meetelde bij de te behalen dagnorm. Door de lange werkdagen was er weinig tijd voor ontspanning. Bij ziekte werd niet betaald. De huisvesting en het sanitair was niet goed geregeld. De werknemers sliepen in de kantine of in tenten. Ook werden boetes uitgedeeld als er bijvoorbeeld niet goed was schoongemaakt. De identiteitsbewijzen waren in het bezit van verdachte en de werknemers moesten papieren tekenen zonder precies te weten wat erin stond omdat zij de taal niet beheersten. De advocaat-generaal stelde dat in zijn visie sprake is van “moderne slavernij”, verpakt in een “mooi jasje” want verdachte had “toch het beste met zijn mensen voorgehad” zoals hij heeft verklaard. De uitbuiting is gecombineerd met een “even geraffineerde en goed doordachte manier van frauderen, waardoor de loonkosten zo laag mogelijk konden worden gehouden en er zo min mogelijk belastingen hoefden te worden betaald.”
De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke celstraf van zes maanden en 240 uur werkstraf. Het OM stelde hoger beroep in. Het hoger beroep van het OM richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan activiteiten die waren gericht op uitbuiting en dat de strafbare feiten van een andere orde zijn dan de wijze waarop het begrip ‘mensenhandel’ gangbaar in de maatschappij wordt bedoeld. Ook richt het hoger beroep zich tegen de door de rechtbank opgelegde (lagere) straf.
De advocaat-generaal vindt dat wel degelijk sprake is van “pure uitbuiting” en dat dan ook een hogere straf, gezien de ernst en omvang van de strafbare feiten, “zonder meer op zijn plaats is.” “Uit het bewijs volgt dat sprake is van uitbuiting van een groep zeer kwetsbare mensen waaraan verdachte veel geld heeft verdiend. Er is ook geen sprake van incidenten: het was de standaardwerkwijze voor verdachte. Er is bij verdachte maar weinig te merken van een werkelijk en gemeend inzicht in het foute van zijn handelen. Bij het handelen van verdachte stond te allen tijde het financieel gewin voorop en het welzijn van de werknemers op de laatste plaats. Zijn wil was wet en wie het daar niet mee eens was of niet meedeed werd gestraft of vloog eruit.”
In verband met het tijdsverloop komt de advocaat-generaal uit op een iets lagere strafeis dan de eerdere eis van de officier van justitie van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk.
Uitspraak (naar verwachting) over twee weken.