Instructie meting lichtdoorlatendheid (2015I002)
Categorie |
Verkeer |
---|---|
Van | College van procureurs-generaal |
Aan | Hoofden van de OM-onderdelen |
Registratienummer | 2015I002 |
Datum inwerkingtreding | 1 april 2015 |
Wetsbepalingen |
Artt. 5.2.42, 5.3.42, 5.3a.42, 5.5.42 en 5.6.42, alle lid 3 Regeling voertuigen |
Bijlagen | - |
SAMENVATTING
Deze instructie heeft tot doel een uniforme handhaving te bewerkstelligen van de in de Regeling voertuigen (RV) opgenomen eis betreffende de lichtdoorlatendheid van voertuigruiten.
ACHTERGROND
In de op 1 mei 2009 in werking getreden RV is voor personenauto’s, bedrijfsauto’s, bussen, driewielige motorrijtuigen en voor bromfietsen bepaald dat de lichtdoorlatendheid van de voorruit en de naast de bestuurderszitplaats aanwezige zijruiten niet minder dan 55% mag bedragen.
In deze instructie wordt ingegaan op de wijze waarop de lichtdoorlatendheid moet worden gemeten en welke correctie op de gemeten waarde moet worden toegepast.
OPSPORING
Gecertificeerd meetmiddel
Meetmiddelen die gebruikt worden bij de vaststelling van strafbare feiten en WAHV gedragingen (zoals bij de meting van de lichtdoorlatendheid), dan wel bij de vaststelling van de waarde van een grootheid, die van invloed kan zijn bij de bepaling van de zwaarte van de straf, moeten voldoen aan de voorschriften die bij of krachtens de Regeling meetmiddelen politie worden vastgesteld, dan wel voor het toegepaste gebruik zijn goedgekeurd door een daartoe bevoegde instantie.
Voor het certificeren van een meetmiddel dat geschikt is om de lichtdoorlatendheid van ruiten te meten zijn eisen [1] opgesteld en aan de hand van deze eisen is een lichtdoorlatendheidsmeter gecertificeerd.
Bij het bepalen van de lichtdoorlatendheid van een voorruit en/of de naast de bestuurderszitplaats aanwezige zijruiten mag daarom uitsluitend gebruik worden gemaakt van het daarvoor type goedgekeurde meetmiddel met een geldig goedkeuringscertificaat.
Werkwijze
De meting wordt zo mogelijk ter plaatse uitgevoerd. Als geen geschikt en gecertificeerd meetmiddel op de controleplaats aanwezig is, kan, bij het vermoeden dat één of meer ruiten niet aan de gestelde eisen voldoen, op grond van artikel 160, vierde lid, WVW 1994 het voertuig voor een nader onderzoek naar een politiebureau worden overgebracht waar wel een gecertificeerde lichtdoorlatendheidsmeter aanwezig is. Als vervolgens bij meting blijkt dat de lichtdoorlatendheid na correctie minder dan 55% bedraagt, kan een aankondiging van beschikking worden uitgereikt. Hiervoor moet de feitcode N 420 d worden gebruikt. Indien de overtreding niet direct kan worden beëindigd [2], wordt door de opsporingsambtenaar namens de Dienst Wegverkeer (RDW) bepaald dat niet meer met het voertuig op de weg mag worden gereden en wordt op grond van artikel 48, zevende lid, WVW 1994 een verbod om met het voertuig op de weg te rijden aangezegd. Het aanzeggen van dit verbod wordt zo spoedig mogelijk aan de RDW gemeld conform de door de politie gebruikelijke werkwijze.
Wijze van meten
Het meetmiddel moet conform de handleiding worden bediend.[3] Indien het vermoeden bestaat dat slechts één ruit niet aan de eisen voldoet moet deze ruit om een objectief resultaat te verkrijgen op drie verschillende plaatsen worden gemeten. Vervolgens wordt de gemiddelde waarde gecorrigeerd met de vaste correctie van 5% transmittantie [4]. Indien het vermoeden bestaat dat meer ruiten niet aan de eisen voldoen moeten per ruit drie metingen worden verricht en wordt van de drie metingen per ruit de gemiddelde gecorrigeerde waarde berekend.
Om te voorkomen dat op plaatsen wordt gemeten waar de lichtdoorlatendheidseis niet van toepassing is, zoals de bovenzijde van de voorruit, zijn voor de voorruit en de zijruiten meetpunten vastgesteld. De voorgeschreven drie metingen moeten worden gedaan op de hieronder aangegeven meetpunten, waarbij in ieder geval wordt gemeten op de punten 1 en 2.
De meetpunten voor de voorruit zijn:
- hart stuur/bestuurders plaats met midden ruit
- hart passagiersplaats met midden ruit
- linker onderhoek ruit
- midden onder ruit
- rechter onderhoek ruit
De meetpunten voor de voorste zijruiten zijn:
- hart middellijnen ruit
- rechter bovenhoek ruit
- linker bovenhoek ruit
- linker onderhoek ruit
- rechter onderhoek ruit
Maximale fout
De maximale fout bedraagt 5% transmittantie. Dit betreft geen 5% van de gemeten waarde. maar bij elke gemeten waarde moet 5% worden opgeteld. Bij een meting van de lichtdoorlatendheid moet daarom elke gemeten waarde met 5% transmittantie (verder %) naar boven worden gecorrigeerd.
NB Het maakt voor de uitkomst niet uit of de correctie met de maximale fout op elke meting of eenmaal op de gemiddelde meetwaarde wordt toegepast. Daarom is voor het gemak in de paragraaf ‘wijze van meten’ aangegeven dat de gemiddelde gemeten waarde met 5% moet worden gecorrigeerd.
De in de RV opgenomen minimale lichtdoorlatendheidswaarde van 55% is beduidend lager dan de in de richtlijn 92/22/EEG opgenomen waarden van 75% voor de voorruit en 70% voor de voorste zijruiten. Om deze reden wordt het niet noodzakelijk geacht om een ondergrens voor de vervolging in te stellen.
Er kan derhalve een administratieve sanctie [5] worden opgelegd indien de gemeten waarde verhoogd met de voorgeschreven correctie van 5% minder dan 55 % bedraagt. De hoogste gemeten ongecorrigeerde waarde waarbij nog een aankondiging van beschikking op basis van feitcode N 420 d kan worden opgemaakt bedraagt dus 49% (49 % + vaste correctie van 5% = 54%).
Eisen aankondiging van beschikking
Indien meer dan één ruit niet aan de eisen voldoet wordt slechts één aankondiging van beschikking uitgereikt. Op de aankondiging van beschikking worden de ruiten vermeld die niet aan de eisen voldoen. Per ruit worden de gemeten waarden [6], de gemiddelde gemeten waarde en de gemiddelde gecorrigeerde lichtdoorlatendheidswaarde genoteerd. Deze gegevens worden eveneens ingevoerd in de Transactiemodule, zodat deze bij beroepszaken op het zaaksoverzicht ten behoeve van de CVOM worden vermeld.
OVERGANGSRECHT
De beleidsregels in deze instructie hebben onmiddellijke gelding op de datum van inwerkingtreding.
[1] Deze eisen zullen worden opgenomen in de Regeling meetmiddelen politie.
[2] Als sprake is van folie kan de overtreding mogelijk direct worden beëindigd door het verwijderen van de folie.
[3] Een lichtdoorlatendheidsmeter bestaat uit een lichtbron en een detector. De lichtbron wordt aan de buitenzijde van de te meten
ruit geplaatst en de detector wordt aan de binnenzijde geplaatst. Voor aanvang van de meting moeten de 0% en 100%
transmittantie (lichtdoorlatendheid) waarden worden gesimuleerd om de goede werking van het apparaat te controleren.
[4] De lichtdoorlatendheid wordt aangeduid met de eenheid ‘transmittantie, uitgedrukt in procenten’.
[5] Tenzij sprake is van de in artikel 2, tweede lid, WAHV genoemde situatie. Dit houdt in dat, als naar aanleiding van de getinte ruiten een ongeval is ontstaan waarbij letsel aan personen of schade aan goederen is toegebracht, moet worden afgezien van een aankondiging van beschikking en proces-verbaal moet worden opgemaakt terzake deze overtreding.
[6] Hof Leeuwarden 16 november 2011, ECLI:NL:GLEE:2011: BU5115. “Het hof acht het in verband met controle op de wijze waarop een meting is uitgevoerd, of de gemiddelde waarde correct is berekend en de correctie van 5% juist is toegepast, van belang dat een verbalisant alle drie de door hem gemeten waarden op het brondocument vermeldt.”