Instructie besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren en de rol van de officier van justitie (2024I009)

Van College van procureurs-generaal
Aan Hoofden van de OM-onderdelen en werkgevers van buitengewoon opsporingsambtenaren (artikel 1 sub k Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren)
Registratienummer 2024I009
Datum inwerkingtreding 01-09-2024
Vervallen -
Relevante beleidsregels OM Aanwijzing Wet politiegegevens en de rol van de
officier van justitie (2018A004)
Wetsbepalingen Artikel 46, eerste lid, Wet politiegegevens, Besluit politiegegevens (Stb. 2007, 550), Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren (Stb. 2019, 85)

Samenvatting

Deze instructie geeft richting aan de gegevensverwerkingen 1 die buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) op grond van het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren (Bpg boa) verrichten in het kader van de opsporingstaken. Dit betekent concreet dat de instructie zich richt op gegevensverwerkingen van boa’s bij publiekrechtelijke organisaties als gemeenten, provincies en waterschappen of privaatrechtelijke organisaties als de Nederlandse Spoorwegen (NS) of Staatsbosbeheer. De instructie richt zich niet op gegevensverwerkingen van boa’s in dienst bij (bijzondere) opsporingsdiensten.
In de instructie wordt ingegaan op de toepasselijkheid van de Aanwijzing Wpg en de rol van de officier van justitie (de Aanwijzing) en wordt aangegeven in welke gevallen – voor de specifieke verstrekkingsmogelijkheden die het Bpg Boa in de artikelen 6 en 7 biedt – de officier van justitie, als bevoegd gezag, concrete bemoeienis heeft en op welke wijze de werkgever van de boa’s, als verwerkingsverantwoordelijke, afstemt met het bevoegd gezag.

1 Met het begrip gegevensverwerkingen wordt gedoeld op alle mogelijke bewerkingen met betrekking tot gegevens al dan niet geautomatiseerd uitgevoerd. Denk hierbij aan het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of raadplegen van gegevens. Ten behoeve van leesbaarheid wordt in de instructie gesproken van het allesomvattende begrip gegevensverwerkingen of verwerken. Zie voor de definitie van het begrip verwerken, artikel 1 onder c wet politiegegevens voor de definitie van verwerken.

1. Juridisch kader

Sinds de implementatie van de Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging in de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), vallen ook de gegevensverwerkingen die boa’s in het kader van opsporingstaken verrichten onder het regime van de Wpg. Het gaat hierbij om boa’s die, door middel van een akte of aanwijzing, belast zijn met de opsporing van strafbare feiten binnen een bepaald domein 2 en die werkzaam zijn bij publiekrechtelijke organisaties als gemeenten, provincies en waterschappen of privaatrechtelijke organisaties als de NS of Staatsbosbeheer. Gegevensverwerkingen in het kader van de opsporing door boa’s bij de politie, de Koninklijke Marechaussee en bijzondere opsporingsdiensten vielen al onder het regime van de Wpg en vallen dan ook niet binnen de reikwijdte van het Bpg boa.3

In het Bpg boa zijn de bepalingen uit de Wpg en het Besluit politiegegevens (Bpg) uitgewerkt die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op de gegevensverwerkingen van boa’s in het kader van opsporingstaken. Daarnaast zijn nog enkele specifieke bepalingen opgenomen. Op grond van het Bpg boa zijn de werkgevers van boa’s aangewezen als verwerkingsverantwoordelijke. In de instructie worden deze werkgevers verder aangeduid met: de verwerkingsverantwoordelijke.

1.2. Toepasselijkheid Aanwijzing Wpg en de rol van de officier van justitie

Nu de gegevensverwerkingen die boa’s in het kader van opsporingstaken verrichten worden beheerst door het regime van de Wpg en het Bpg, is de Aanwijzing onverkort van toepassing op die gegevensverwerkingen. Hierbij is de kanttekening nodig dat niet alle artikelen uit de Wpg en het Bpg van overeenkomstige toepassing zijn op de verwerking van gegevens door boa’s in het kader van opsporingstaken.4

Dit brengt met zich mee dat enkel die paragrafen in de Aanwijzing relevant zijn die een nadere uitwerking geven aan artikelen van de Wpg en het Bpg die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op de gegevensverwerkingen die boa’s verrichten in het kader van de opsporing.

De volgende paragrafen uit de Aanwijzing zijn van toepassing:

  • Paragrafen 1, 3, 6, 7, 12 en 17.
  • Paragraaf 2 met uitzondering van hetgeen opgenomen over artikel 10 en 12 Wpg en de overwegingen over (het besluit politiegegevens) bijzondere opsporingsdiensten.
  • Paragrafen 5 en 9 met uitzondering van hetgeen opgenomen over artikel 10 en 12 Wpg.
  • Paragrafen 8, 10, 11, 13, 14 en 16 met uitzondering van hetgeen opgenomen is over artikel 10 Wpg.
  • Paragraaf 15 met uitzondering van hetgeen opgenomen over artikel 10 Wpg, artikel 34 Wpg en het zaaksysteem Bosz.

Enkele kanttekeningen ten aanzien van de toepasselijke paragrafen uit de Aanwijzing:

  • Paragraaf 7: deze paragraaf geeft aanwijzingen met betrekking tot het vastleggen van een onderzoeksdoel in geval van artikel 9 Wpg-gegevensverwerkingen. Het merendeel van de verwerkingen die plaatsvinden op grond van het Bpg boa zullen gekwalificeerd kunnen worden als artikel 8 Wpg-verwerkingen. Het kan echter niet uitgesloten worden dat ook artikel 9 Wpg-gegevens worden verwerkt en daarmee is deze paragraaf van overeenkomstige toepassing. Wanneer sprake is van een artikel 9 Wpg-gegevensverwerking, dient gezamenlijk met de teamleider van het onderzoek te worden bezien welk onderzoeksdoel dient te worden vastgelegd.
  • Paragraaf 9: deze paragraaf geeft aanwijzingen met betrekking tot geautomatiseerd vergelijken en gecombineerd verwerken. In de paragraaf wordt onder meer aandacht besteed aan de bijzondere gevallen wanneer het bevoegd gezag opdracht kan geven tot een gecombineerde verwerking. Het ligt niet voor de hand dat, gelet op de gegevensverwerkingen die worden verricht op grond van het Bpg boa, vanuit het bevoegd gezag opdrachten gegeven zullen worden aan de verwerkingsverantwoordelijke voor een gecombineerde verwerking. Wanneer een dergelijke opdracht vanuit het bevoegd gezag wordt gedaan, zal dit verzoek zich veelal richten tot politie. Indien bij de gecombineerde verwerking ook gegevens betrokken dienen te worden die onder beheer van de verwerkingsverantwoordelijke vallen, zal het veelal de politie zijn die zich tot de verwerkingsverantwoordelijke wendt met het verzoek gegevens ter beschikking te stellen voor de gecombineerde verwerking.
  • Paragraaf 15: deze paragraaf geeft aanwijzingen met betrekking tot het verstrekken van gegevens op grond van artikel 19 en 20 Wpg. Paragraaf 15.1 schrijft voor dat de verwerkingsverantwoordelijke, voordat deze tot verstrekking op grond van de Wpg overgaat, nagaat of een strafrechtelijk onderzoek loopt en/of de betreffende gegevens door het OM in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg zijn verwerkt, bijvoorbeeld door raadpleging van het zaaksysteem Bosz. Gelet op het feit dat de verwerkingsverantwoordelijke geen toegang heeft tot het zaaksysteem van Bosz, dient – wanneer twijfel bestaat – afstemming te worden gezocht met de (politie)teamleider van het onderzoek. Indien deze afstemming de twijfel niet kan wegnemen, dient afstemming met het bevoegd gezag plaats te vinden. De voorwaarden uit de overige subparagrafen uit paragraaf 15, naast hetgeen hiervoor uiteengezet over paragraaf 15.1, dienen bij een verstrekking op grond van artikel 19 en/of 20 Wpg ook te allen tijde te worden nageleefd.

2 Een boa wordt aangesteld voor de opsporing van bepaalde strafbare feiten binnen een bepaald domein. De domeinlijst bevat vijf inhoudelijke domeinen en een restdomein (generieke opsporing). Die aanstelling vindt plaats door middel van een akte of aanwijzing, zie het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaren. Waar in deze instructie wordt gesproken van het verwerken van gegevens in het kader van opsporingstaken, wordt gedoeld op de opsporingstaken die de boa verricht op grond van de akte of aanwijzing waarbij zij zijn aangewezen. 

Nota van toelichting, Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren (Stb. 2019, 85), p. 6.

Artikel 2, tweede lid, Bpg boa geeft weer welke bepalingen uit de Wpg en het Bpg van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. 

2. Verstrekkingsbepalingen - BPG BOA

2.1. Artikel 6 en 7 Bpg boa

In het Bpg boa zijn, naast de verstrekkingsmogelijkheden vanuit de Wpg die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, nog twee specifieke bepalingen opgenomen voor de verstrekking van gegevens, in de artikelen 6 en 7. Op grond van deze artikelen kan de verwerkingsverantwoordelijke op meer lokaal/regionaal niveau gegevens verstrekken aan personen en instanties en kan de verwerkingsverantwoordelijke gegevens verstrekken vanuit opsporing aan het toezichtsdomein.
Deze verstrekkingsbepalingen zijn enkel van toepassing op de gegevens die door een boa zelf zijn verzameld ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten. Uitgesloten zijn de politiegegevens die op grond van de ‘free flow of information’ door ambtenaren van politie, de Koninklijke Marechaussee of, voor zover van toepassing, een bijzondere opsporingsdienst aan een boa ter beschikking zijn gesteld.
Voor beide verstrekkingsbepalingen geldt dat de verstrekking in overeenstemming dient te zijn met het bevoegd gezag, de officier van justitie (zie hierna).

2.2. Bevoegd gezag – artikel 148 WvSv

De eindverantwoordelijkheid voor de opsporing ligt bij het openbaar ministerie. De officieren van justitie hebben het gezag over opsporingsonderzoeken die verricht worden door opsporingsdiensten. Het gaat hierbij om politie, bijzondere opsporingsdiensten alsook boa’s die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten. De officier van justitie geeft leiding aan het opsporingsonderzoek. In de instructie wordt verder gesproken van bevoegd gezag.

De gezagsrol staat in beginsel los van de regels rond de bescherming van persoonsgegevens. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van de wettelijke gegevensbeschermingsvereisten ten aanzien van bijvoorbeeld het vernietigen van gegevens en het inregelen van beveiligingsmaatregelen. Dit laat onverlet dat het bevoegd gezag, vanwege de gezagsrol, invloed kan uitoefenen op de aard en omvang van de gegevensverwerking met oog op de opsporing van bepaalde strafbare feiten en dat belangen van opsporing en vervolging richtinggevend kunnen zijn voor het beheer van die gegevens, bijvoorbeeld bij het inregelen van autorisatiemaatregelen. Gelet op dit snijvlak kan afstemming noodzakelijk zijn.

Gezien het voorgaande gelden de volgende regels voor de wijze waarop de verwerkingsverantwoordelijke afstemt met het bevoegd gezag bij gegevensverstrekkingen als bedoeld in paragraaf 2.1.
Behalve de vereiste afstemming met het bevoegd gezag (hierna uitgewerkt), gelden ook de eisen zoals gegeven in paragraaf 8 en 15 van de Aanwijzing met betrekking tot de invulling van de rol van de bevoegd functionaris, de verstrekking aan derden, samenloop Wpg/Wjsg, zwaarwegend algemeen belang en noodzakelijkheid.

3. Afstemmingsprocedure

Voor de afstemming met het bevoegd gezag zijn drie situaties te onderscheiden – kortweg – de artikel 8 Wpg-gevallen (3.1.), de artikel 9 Wpg-gevallen (3.2.) en de artikel 13 Wpg-gevallen (3.3.). Waar gesproken wordt van artikel 8 Wpg wordt gedoeld op de gegevens die worden verwerkt ter uitvoering van de dagelijkse politietaak; hiermee wordt gedoeld op het zogenaamde basispolitiewerk en dit omvat de opsporing van eenvoudige strafbare feiten5. Wanneer het gaat om artikel 9 Wpg, ziet het op gegevens die worden verwerkt voor een onderzoek met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval; hierbij wordt gedoeld op een meer omvangrijk opsporingsonderzoek.6 Bij artikel 13 Wpg gaat het om de verwerking van gegevens voor de ondersteuning van de politietaak. Hierbij worden gegevens gebruikt die al eerder verwerkt zijn in het kader van de dagelijkse politietaak of voor een onderzoek in een bepaald geval. Het gaat hier dus om een verdere verwerking ten behoeve van de doelen die genoemd zijn in artikel 13 Wpg.

3.1. Artikel 8 Wpg

Wanneer het gaat om het verstrekken van gegevens die door de boa zijn verwerkt op grond van artikel 8 Wpg kan de verwerkingsverantwoordelijke zonder afstemming met het bevoegd gezag overgaan tot verstrekking, tenzij de te verstrekken politiegegevens zijn verkregen met BOB-bevoegdheden (beperking tot artikel 8 Wpg, zie paragraaf 6 van de Aanwijzing).
Indien sprake is van dat laatste, stemt de verwerkingsverantwoordelijke af met het bevoegd gezag voordat tot verstrekking wordt overgegaan. Indien al een zaaksofficier is gekoppeld aan een zaak vindt de afstemming met deze plaats. Wanneer nog geen zaaksofficier bekend is, zoekt de verwerkingsverantwoordelijke afstemming met de informatieofficier van het parket onder het bevoegd gezag waarvan de initiële gegevens door de boa zijn vergaard.

3.2. Artikel 9 Wpg

Bij de verstrekking van gegevens die zijn verwerkt met een artikel 9 Wpg-doel, is in de regel sprake van een grotere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dan bij het verstrekken van gegevens die door de boa zijn verwerkt met een artikel 8 Wpg-doel.
Wanneer de voorgenomen verstrekking dan ook ziet op artikel 9 Wpg-gegevens, stemt de verwerkingsverantwoordelijke altijd af met het bevoegd gezag voordat tot verstrekking wordt overgegaan. Voor meer instructies hiertoe, wordt verwezen naar paragraaf 7 van de Aanwijzing.

3.3. Artikel 13 Wpg

Bij de verstrekking van gegevens die zijn verwerkt op grond van artikel 13 Wpg, is het van belang dat de verwerkingsverantwoordelijke vaststelt op grond van welk artikel de gegevens in eerste instantie zijn verwerkt, te weten artikel 8 of artikel 9 Wpg. Afhankelijk van die vaststelling, vindt de afstemming plaats - wanneer sprake is van een initiële verwerking van artikel 8 Wpg-gegevens - in overeenstemming met de procedure uiteengezet in 3.1. en – wanneer sprake is van een initiële verwerking van artikel 9 Wpg-gegevens – in overeenstemming met de procedure in 3.2.

Nota van toelichting bij het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren, 6 februari 2019, p. 7.
6 Idem.

Overgangsrecht

Deze instructie heeft gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.