Instructie rechtshulpverzoeken voor grensoverschrijdende observatie (2024I005)

Publicatiegegevens
Van: College van procureus-generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen, korpschef van de politie, hoofden van de Bijzondere Opsporingsdiensten, Commandant van de Koninklijke Marechaussee
Registratienr.: 2024I005
Datum inwerkingtreding: 01-05-2024
Vervallen: Aanwijzing rechtshulpverzoeken voor grensoverschrijdende observatie (2010A017)
Relevante beleidsregels OM: -
Wetsbepalingen:

Artikel 40 Schengen Uitvoeringsovereenkomst,  Europees Rechtshulpverdrag d.d. 20 april 1959 (ERV) en art. 17 Tweede Aanvullend protocol bij het ERV, art. 22 Benelux politieverdrag, art. 11 Verdrag van Enschede, art. 21 Napels II-overeenkomst, art. 42 Verdrag van Ljubljana – Den Haag inzake internationale samenwerking bij de opsporing en vervolging van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en andere internationale misdrijven (Trb. 2024, 39)

SAMENVATTING

Wanneer een persoon in het buitenland door de autoriteiten fysiek of met een technisch hulpmiddel wordt geobserveerd en tijdens deze observatie de landsgrens met Nederland gaat oversteken, kan het buitenland via een rechtshulpverzoek aan Nederland vragen om de (grensoverschrijdende) observatie voort te zetten in Nederland. Dit geldt ook voor observaties (fysiek dan wel middels een technisch hulpmiddel) in Nederland waarbij de te observeren persoon tijdens de observatie Nederland verlaat. De instructie gaat in op de situaties waarin grensoverschrijdende observatie mogelijk is, geeft aan wie bevoegd is tot het geven van een bevel observatie en eventueel van toestemming voor een gecontroleerde aflevering, en schetst de te volgen procedures.

ACHTERGROND

In Nederland is grensoverschrijdende observatie in bepaalde gevallen toegestaan. Een verzoek tot grensoverschrijdende observatie wordt meestal gedaan op basis van art. 40 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (hierna: SUO [1]), die op 26 maart 1995 voor Nederland in werking is getreden. Dit artikel is van toepassing in die gevallen dat een in een bij de SUO aangesloten land geobserveerde persoon de grens met een ander Schengenland passeert en de buitenlandse observatie-eenheid de observatie in dat andere land wil (blijven) voortzetten.

Behalve in de SUO wordt grensoverschrijdende observatie ook in enkele verdragen geregeld. Het betreft het Europees Rechtshulpverdrag van 1959 (hierna: ERV [2]) en het Tweede aanvullend protocol bij het ERV, het Verdrag van Enschede inzake grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden [3] dat sinds 2 maart 2005 tussen Duitsland en Nederland geldt, het Benelux politieverdrag [4] dat sinds 1 oktober 2023 geldt, en de Napels II-overeenkomst [5].

Dit laatste verdrag maakt het mogelijk dat een verzoek om grensoverschrijdende observatie wordt gedaan door de douane (politiële autoriteit), indien deze autoriteit daartoe bevoegd is conform de nationale wetgeving van de verzoekende staat. Diagonale rechtshulp is derhalve mogelijk (politie richting justitie).

In deze instructie wordt ingegaan op de situaties waarin grensoverschrijdende observatie mogelijk is, wie bevoegd is en de geldende procedures.

  1. Werkingsgebied van deze INSTRUCTIE

Onder grensoverschrijdende observatie wordt in het kader van deze instructie verstaan:

  • een in een ander land aangevangen observatie van een persoon die ononderbroken wordt voortgezet tot over de landsgrens van Nederland;
  • een in een ander land aangevangen observatie van een persoon die met een vervoermiddel zoals een vliegtuig, trein of boot in Nederland aankomt, waarbij de observatie in dat vervoermiddel is voortgezet, dan wel de betrokkene geobserveerd is tot hij/zij (gegarandeerd) aan boord is van het vervoermiddel dat vervolgens rechtstreeks Nederland aandoet.
  • een in Nederland aangevangen observatie van een persoon die ononderbroken wordt voortgezet tot over de landsgrens van een ander land;
  • een in Nederland aangevangen observatie van een persoon die met een vervoermiddel zoals een vliegtuig, trein of boot in een ander land  aankomt, waarbij de observatie in dat vervoermiddel is voortgezet, dan wel de betrokkene geobserveerd is tot hij/zij (gegarandeerd) aan boord is van het vervoermiddel dat vervolgens rechtstreeks een ander land aandoet.

Naast ‘fysieke’ observatie wordt ook regelmatig om ‘technische’ observatie verzocht, dat wil zeggen het (plaatsen en) uitlezen van plaatsbepalingsapparatuur (bijv. een peilbaken) onder een voertuig in plaats van de inzet van een observatieteam (hierna: OT). Dit valt eveneens onder de reikwijdte van deze instructie. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2..

Voorts verdient vermelding dat de artikelen 126g en 126o Sv observatie op niet-verdachten toestaan, maar dat dit niet voor alle voornoemde verdragen in alle gevallen geldt. Ook is het observeren van een persoon die zich heeft onttrokken aan een vrijheidsstraf of een persoon die kan leiden naar de ontdekking van de eerstbedoelde persoon (artikel 6:1:7 Sv) niet onder alle verdragen mogelijk.

Tot slot is het goed om te benadrukken dat als door het buitenland gevraagd wordt om een "lokale" observatie (geen voortgezette observatie van een in het buitenland aangevangen observatie) dit buiten de werking van deze instructie en de uitsluitende bevoegdheid van de Rechtshulp officier van justitie van het Landelijk IRC (hierna: LOvJ) valt.

  1. Rol Landelijk Coördinatiepunt voor Grensoverschrijdende Observaties van de Landelijke Eenheid

Het Landelijk Coördinatiepunt voor Grensoverschrijdende Observaties van de Landelijke Eenheid (hierna: LCGO) fungeert als centraal meldpunt en als coördinatiepunt bij inkomende en uitgaande verzoeken om grensoverschrijdende observatie. Daarnaast geeft het LCGO advies bij het opstellen van (uitgaande) rechtshulpverzoeken om grensoverschrijdende observatie. Tevens controleert het LCGO zoveel mogelijk of een inkomend verzoek tot grensoverschrijdende observatie een (regionaal of nationaal) onderzoek niet doorkruist door het raadplegen van relevante politiebestanden.

  1. Aangewezen autoriteit voor verlenen toestemming bij inkomende verzoeken

Voor de grensoverschrijdende observatie dient in beginsel vooraf toestemming te zijn verleend door de bevoegde centrale autoriteit van het aangezochte land. Voor Nederland geldt dat de LOvJ is aangewezen als bevoegde autoriteit die de toestemming voor inkomende verzoeken dient te verlenen. Tijdens piketuren is dit de piketofficier van het Landelijk Parket (hierna: LP).

De LOvJ beslist desgevraagd (ook) over de inzet van technische hulpmiddelen zoals het gebruik van foto- en videoapparatuur of van registrerende of niet registrerende plaatsbepalingsapparatuur (zoals een peilbaken) bij de uitvoering van de observatie.

De LOvJ kan toestaan dat het bevel wordt uitgevoerd door buitenlandse opsporingsambtenaren op basis van artikel 126g lid 9/126o lid 6 Sv en het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden [6]. Hierbij valt te denken aan een grensoverschrijdende observatie in de grensstreek wanneer de tijd te kort is om de observatie door een OT te laten overnemen of de situatie dat enkele buitenlandse opsporingsambtenaren bij de uitvoering aanwezig zijn (zogenaamde opstappers). Door de inzet van technische middelen en/of een opstapper kan soms worden voorkomen dat een volledig Nederlands OT of een aantal leden daarvan ter zitting in het buitenland moeten getuigen.

Toestemming voor een gecontroleerde aflevering tijdens een grensoverschrijdende observatie valt niet onder de uitsluitende bevoegdheid van de LOvJ. Verwezen wordt naar paragraaf 4.3..

  1. Procedure INKOMENDE verzoeken tot grensoverschrijdende observatie

4.1. Procedure inkomende verzoeken tot fysieke grensoverschrijdende observatie

De buitenlandse rechtshulpverzoeken tot grensoverschrijdende observatie worden door het LCGO of door het LIRC in ontvangst genomen. De LOvJ zal ieder verzoek om grensoverschrijdende observatie beoordelen en wanneer het verzoek kan worden ingewilligd een bevel stelselmatige grensoverschrijdende observatie afgeven. Voor zover een lokaal IRC het rechtshulpverzoek als eerste ontvangt zal het IRC dit doorgeleiden naar het LIRC ten einde een beslissing van de LOvJ te verkrijgen. [7]

Nederland stelt als voorwaarde dat de in het buitenland aangevangen grensoverschrijdende observatie zo spoedig mogelijk bij of na de grensoverschrijding dient te worden overgedragen aan een OT. Welk OT de observatie overneemt is afhankelijk van het antwoord op de vraag onder welke van de twee hieronder vermelde categorieën een verzoek tot grensoverschrijdende observatie valt.

In beginsel kunnen de verzoeken in de volgende twee categorieën worden onderverdeeld:

  1. Bij de verzoekende autoriteit zijn gegevens bekend op grond waarvan op voorhand een bevoegd lokaal parket is aan te wijzen;
  2. Bij de verzoekende autoriteit zijn geen gegevens bekend op grond waarvan op voorhand een bevoegd lokaal parket is aan te wijzen.

Ad a)    Een bevoegd lokaal parket is op voorhand aan te wijzen

Indien op grond van de gegevens van de verzoekende staat een regio is aan te wijzen waar het te observeren subject vermoedelijk tot actie zal overgaan (bijvoorbeeld: de plaats waar het te observeren subject een ontmoeting zal hebben), is een bevoegd lokaal parket aan te wijzen. Het LIRC zal dan onmiddellijk, nadat de LOvJ toestemming heeft verleend, via het desbetreffende IRC de uitvoering van de observatie overdragen aan het lokale parket. Het lokale parket is vanaf dat moment verantwoordelijk en dient, op grond van de verplichting uitvoering te geven aan rechtshulpverzoeken, het verzoek tot grensoverschrijdende observatie met voortvarendheid ter hand te nemen.

De uitvoering van het verzoek wordt door het lokale parket aan het lokale OT overgelaten. Wanneer in de desbetreffende regio onvoldoende observatiecapaciteit beschikbaar is, dienen de andere regio's om assistentie te worden verzocht door het lokale OT dat geen capaciteit heeft.
 

Gelet op het feit dat een bevoegd lokaal parket is aan te wijzen, geschiedt de uitvoering van het rechtshulpverzoek onder volledige verantwoordelijkheid van het lokale parket en treedt het lokale OT – nadat de LOvJ door middel van een bevel grensoverschrijdende observatie toestemming heeft gegeven voor de inzet ervan – op onder gezag van dat betreffende lokale parket.

Voor zover tijdens de observatieactie blijkt dat overdracht aan een ander(e) regio/parket meer op zijn plaats is – bijvoorbeeld omdat in een andere regio dan verwacht de ontmoeting zal plaatsvinden – is de lokale officier van justitie zelf verantwoordelijk voor overdracht via het IRC aan zijn ambtsgenoot bij een ander parket.

De terugkoppeling van het resultaat van de observatieactie vindt plaats door het LCGO aan het LIRC. De terugkoppeling aan het buitenland vindt plaats door het IRC dat het verzoek heeft behandeld.

Ad b)    Geen bevoegd lokaal parket is op voorhand aan te wijzen

Wanneer nog niet is vast te stellen naar welke regio het te observeren voertuig of de te observeren persoon zal gaan, zal – na afgifte van het bevel grensoverschrijdende observatie door de LOvJ – ook de uitvoering van het rechtshulpverzoek plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de LOvJ. In de meeste gevallen zal het OT van de grensregio  dan de observatie overnemen van het buitenlandse OT.

In veruit de meeste gevallen wordt tijdens de observatieactie een regio bekend alwaar het subject tot actie overgaat. In dat geval draagt de LOvJ de zaak alsnog over aan het op dat moment bekend geworden bevoegde lokale parket. Deze overdracht vindt plaats via de (L)IRC’s. De lokale OvJ dient op grond van de verplichting tot het verlenen van rechtshulp de verdere uitvoering van het verzoek tot grensoverschrijdende observatie ter hand te nemen. Wanneer die overdracht heeft plaatsgevonden is het bevoegde lokaal parket alwaar de actie vermoedelijk zal plaatsvinden verantwoordelijk voor de verdere uitvoering van het rechtshulpverzoek. De uitvoering van de observatie zal in dat geval ook overgenomen worden door het lokale OT van de desbetreffende regio waar het subject vermoedelijk tot actie overgaat.

Bij twijfel over of ergens tot actie is of wordt overgegaan c.q. of de zaak door de LOvJ moet worden overgedragen aan een regio, geldt als uitgangspunt dat de lokale OvJ op verzoek van de LOvJ de uitvoering overneemt wanneer de subjecten langer dan drie uur op één plaats blijven. De uitvoering van de observatie zal in dat geval ook worden overgenomen door het lokale OT. Hierbij zal uiteraard nog enige extra overdrachtstijd in acht worden genomen om het lokale OT in staat te stellen het OT van de grensregio af te lossen.

Voor verzoeken om fysieke observatie in Nederland aansluitend op een technische observatie (middels plaatsbepalingsapparatuur) tot aan/in Nederland zie paragraaf 4.2..

​​​​​​​4.2. Procedure inkomende verzoeken tot en na technische grensoverschrijdende observatie

Verzoeken om de inzet van plaatsbepalingsapparatuur (technische observatie) in plaats van het fysieke observeren met behulp van een OT vallen ook onder de verantwoordelijkheid van de LOvJ. Ditzelfde geldt voor verzoeken uit het buitenland om op basis van gegevens van een technisch hulpmiddel (plaatsbepalingsapparatuur) in Nederland ook over te gaan tot een fysieke observatie, bijvoorbeeld om contacten vast te stellen bij een ontmoeting die in Nederland plaatsvindt of omdat hier drugs zullen worden overgedragen. De auto is dan voor deze de grens met Nederland passeert niet fysiek onder observatie geweest, maar uitsluitend technisch. Nederland zal in zo’n geval alleen tot fysieke observatie overgaan als het buitenland hier expliciet om verzoekt en het buitenland de link en de (inlog)gegevens deelt waarmee het Nederlandse OT zelf het baken kan volgen.

Dat voor observatie door middel van een peilbaken een rechtshulpverzoek nodig is en dat de procedure van art. 40 SUO dient te worden gevolgd, blijkt uit de brief van de Minister van Justitie van 18 november 1998. [8] Het Benelux politieverdrag en het Verdrag van Enschede maken het gebruik van technische middelen op het andere grondgebied ook mogelijk.

Bij technische observatie kan onder meer worden gedacht aan het gebruik van een technisch hulpmiddel dat ‘live’ wordt uitgelezen en niet (noodzakelijkerwijs) de registratie van locatiegegevens inhoudt (bijvoorbeeld GPS) en het gebruik van een registrerend technisch hulpmiddel dat slechts achteraf kan worden uitgelezen (bijvoorbeeld Q-logger).

Bij technische observatie geldt dat een rechtshulpverzoek moet worden gedaan voordat het technisch hulpmiddel op Nederlands grondgebied wordt ingezet indien vooraf aanwijzingen bestaan dat het voertuig naar Nederland zal gaan. Alleen als pas tijdens de observatie of bij het uitlezen van het technisch hulpmiddel achteraf onverwacht blijkt dat het in Nederland is (geweest), is het gerechtvaardigd om achteraf een schriftelijk rechtshulpverzoek in te dienen. Bij een live technisch hulpmiddel kan zo spoedig mogelijk telefonisch toestemming voor voortzetting worden verkregen. De LOvJ zal in deze gevallen achteraf schriftelijk een bevel grensoverschrijdende (technische) observatie opmaken.

Bij een verzoek om enkel technische grensoverschrijdende observatie is het hierna te bespreken onderwerp “gecontroleerde aflevering” niet mogelijk. Als op verzoek van het buitenland in Nederland op basis van gegevens van een technisch hulpmiddel (plaatsbepalingsapparatuur) wordt overgegaan tot een fysieke observatie, dan is een gecontroleerde aflevering niet uitgesloten. Zie hiervoor paragraaf 4.3.

​​​​​​​4.3. Gecontroleerde aflevering

Indien sprake is van voorwerpen waarvan het aanwezig/voorhanden hebben ingevolge de wet is verboden vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar voor de veiligheid (drugs, wapens, munitie etc.), geldt de inbeslagnemingsverplichting van artikel 126ff Sv voor de opsporingsambtenaar die door de uitvoering van een bevel bijzondere opsporingsbevoegdheden de vindplaats weet van die voorwerpen. De inbeslagneming mag slechts in het belang van het onderzoek worden uitgesteld om op een later tijdstip daartoe over te gaan. Met het uitstel van de inbeslagneming is feitelijk de bevoegdheid tot gecontroleerde aflevering gecreëerd.

Bij een verzoek tot gecontroleerde aflevering dient het buitenland te garanderen dat de voorwerpen waarvan het aanwezig hebben ingevolge de wet is verboden vanwege de schadelijkheid voor de volksgezondheid of gevaar voor de veiligheid, op een later moment in het buitenland in beslag zullen worden genomen. Als een verzoek tot grensoverschrijdende observatie tevens een verzoek tot gecontroleerde aflevering inhoudt, dient op deze twee verzoekonderdelen afzonderlijk en door verschillende autoriteiten te worden beslist. Er dient dan als volgt te worden gehandeld, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de situatie waarin:

        a. een bevoegd lokaal parket op voorhand is aan te wijzen;

        b. een bevoegd lokaal parket op voorhand niet is aan te wijzen.

Ad a) Een bevoegd lokaal parket is op voorhand aan te wijzen

Voor zover een plaats bekend is waar het te observeren subject vermoedelijk tot actie zal overgaan en de overdracht van de voorwerpen zal plaatsvinden, draagt de LOvJ na afgifte van het bevel grensoverschrijdende observatie de uitvoering van het observatiebevel over aan het lokale parket. De uitvoering vindt dan plaats onder het gezag van het lokale parket. In zo’n geval wordt ook de beslissing over de uitgestelde inbeslagneming overgedragen aan het lokale parket (via het desbetreffende IRC).

Wel zal de LOvJ reeds bij de eerste beoordeling van het rechtshulpverzoek – in het kader van diens exclusieve bevoegdheid tot afgifte van een bevel grensoverschrijdende stelselmatige observatie – zo nodig bij de verzoekende autoriteit (en zo nodig bij transitlanden) vragen om een schriftelijke garantie van de bevoegde verzoekende autoriteiten dat de schadelijke of gevaarlijke verboden voorwerpen in beslag zullen worden genomen. De LOvJ meldt het vorenstaande bij de overdracht aan het lokale parket. Indien de LOvJ overweegt het verzoek tot grensoverschrijdende observatie te weigeren (bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van een garantie) dient het lokale parket alsnog door tussenkomst van het lokale IRC hiervan op de hoogte te worden gesteld aangezien binnen de desbetreffende regio een levering van schadelijke voorwerpen zal plaatsvinden.

Ad b) Geen bevoegd lokaal parket is op voorhand aan te wijzen

Ten aanzien van de situatie dat het buitenland verzoekt om een grensoverschrijdende observatie met gecontroleerde aflevering en op voorhand niet duidelijk is waar de overdracht van de voorwerpen in de zin van artikel 126ff zal plaatsvinden, zal de LOvJ bij de eerste beoordeling van het rechtshulpverzoek, voor zover niet aanwezig, vragen om een schriftelijke garantie (zie hierboven onder a) en overige relevante informatie. De LOvJ beslist in dat geval over het verzoek grensoverschrijdende observatie, maar zal de beslissing omtrent de gecontroleerde aflevering aanhouden tot het moment dat een locatie van overdracht bekend wordt. Deze beslissing zal dan aan het lokale parket alwaar de overdracht zal plaatsvinden worden overgelaten.

Als nadat de locatie bekend is geworden waar de verboden voorwerpen voorhanden zijn en/of worden overgedragen, overdracht aan het desbetreffende lokaal IRC/parket niet (tijdig) mogelijk is, en een beslissing moet worden genomen over (het uitstel tot) inbeslagneming, zal de LOvJ de beslissing over het uitstel van de inbeslagneming kunnen nemen en dit onverwijld mededelen aan het desbetreffende lokale IRC/parket. Deze beslissing tot uitstel kan nadien evenwel worden herroepen door de lokale OvJ, indien de desbetreffende OvJ omstandigheden aanvoert die toch direct ingrijpen rechtvaardigen. Het LCGO dient dan ook bij een dergelijke beslissing tot uitstel van inbeslagneming de verzoekende staat te informeren dat het uitstel van inbeslagneming in bijzondere gevallen kan worden herroepen door het lokale parket.

Voorts kan de situatie zich voordoen dat het succes van internationale samenwerking in een gezamenlijke observatieactie (mede) afhangt van een tijdige beslissing over het uitstellen van de inbeslagneming (m.n. als er meer landen bij betrokken zijn wenst men vaak op voorhand instemming met een eventuele gecontroleerde aflevering). In die gevallen kan de LOvJ reeds op voorhand een beslissing tot uitstel van de inbeslagneming nemen, met als voorbehoud dat een lokale OvJ deze beslissing in bijzondere gevallen kan herroepen.

Het (lokale) OM dient in het belang van de internationale samenwerking terughoudend om te gaan met het herroepen van dergelijke beslissingen.

Het moge duidelijk zijn dat de LOvJ / lokale OvJ bij een uitgestelde inbeslagneming op de hoogte moet worden gehouden van de meest recente ontwikkelingen door het OT en/of het ondersteunende tactische politieteam. Met name dient de (L)OvJ omtrent de beheersbaarheid van de observatie en de gecontroleerde aflevering op de hoogte te worden gehouden. Het moet uiteraard voorkomen worden dat de verboden stoffen toch op de markt belanden.

  1. UITGAANDE VERZOEKEN TOT GRENSOVERSCHRIDENDE OBSERVATIE

Het komt wel eens voor dat door Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland wordt geobserveerd zonder dat vooraf aan de bevoegde autoriteiten toestemming is gevraagd. Dat is niet toegestaan, behoudens in uitzonderlijke gevallen. Observatie mag op basis van de SUO in het buitenland slechts plaatsvinden nadat door de aldaar bevoegde autoriteiten daartoe toestemming is verleend op basis van een voorafgaand schriftelijk justitieel rechtshulpverzoek, tenzij ten gevolge van het bijzonder spoedeisend karakter van het optreden niet vooraf een schriftelijk rechtshulpverzoek kan worden ingediend bij de centrale autoriteit in het buitenland (art. 40 tweede lid SUO). In dat geval dient zo spoedig mogelijk nog tijdens de observatie via het LCGO telefonische melding plaats te vinden bij die autoriteit en daarna alsnog het schriftelijke rechtshulpverzoek tot grensoverschrijdende observatie bij de op grond van artikel 40 SUO aangewezen centrale buitenlandse autoriteit te worden ingediend. [9] Bij niet naleven van de in artikel 40 SUO aangegeven voorwaarden kan toestemming tot gebruik van de door de observatie verkregen onderzoeksgegevens worden geweigerd. Het rechtshulpverzoek en het zogenaamde ‘art. 40 formulier’ dienen door de zaaksOvJ te worden opgemaakt en verstuurd naar het eigen (L)IRC en het LCGO. Het LCGO zet het verzoek uit bij de betreffende autoriteit in het buitenland.

Een vergelijkbare procedure als opgenomen in de SUO kan worden gevolgd bij (spoedeisende) verzoeken op basis van het ERV en het tweede aanvullend protocol bij het ERV, het verdrag van Enschede en het Napels II verdrag. Ook in het Benelux politieverdrag is een specifieke regeling opgenomen met een soortgelijke procedure. Ook in dergelijke gevallen is contact met de bevoegde autoriteiten, via het LCGO, zo mogelijk voorafgaand aan de grensoverschrijding en anders onverwijld tijdens de observatie, van groot belang.

  1. Bijzondere aandachtspunten

​​​​​​​6.1. Bijzondere opsporingsdiensten

Speciale aandacht behoeven de vier bijzondere Opsporingsdiensten (BOD-en) Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), Inspectie Leefomgeving en Transport, Inlichtingen- en Opsporingsdienst (ILT-IOD), Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Inlichtingen- en Opsporingsdienst (NVWA-IOD) en de Nederlandse Arbeidsinspectie, Directie Opsporing (NLA-DO). Binnen deze vier BOD-en is één sectie verantwoordelijk voor de uitvoering van de observaties van voornoemde diensten: het Team Observatie en Techniek (O&T) van de FIOD.

Indien het buitenland verzoekt om een grensoverschrijdende observatie, dan wordt O&T ingezet mits het verzoek past binnen het taakgebied van het Functioneel Parket en een BOD. Heeft O&T zelf geen capaciteit, dan doet het een beroep op naastgelegen politieregio’s of op het OT van de eenheid Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de Koninklijke Marechaussee, afhankelijk van waar in Nederland naar verwachting de grens overschrijdende observatie plaats zal gaan vinden.

Indien het buitenland verzoekt om een grensoverschrijdende observatie wordt O&T ingezet mits het verzoek past binnen het taakgebied van het Functioneel Parket en een BOD. Wanneer O&T zelf geen capaciteit heeft doet zij een beroep op een regio OT van de politie of op het OT van de eenheid Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de Koninklijke Marechaussee.

​​​​​​​5.2. Levensbedreigende situaties en tactische ondersteuning

Wanneer redelijkerwijs mag worden aangenomen dat vuurwapengeweld tegen de politie of derden dreigt of anderszins de beheersbaarheid van de zaak daartoe noopt - bijvoorbeeld bij een gecontroleerde aflevering van een niet onaanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen of als een internationaal gesignaleerde verdachte moet worden aangehouden – kan het noodzakelijk zijn dat gelijktijdig met de inzet van een OT een arrestatieteam (AT) wordt ingezet. In de gevallen dat nog geen bevoegd lokaal parket is aan te wijzen of overdracht aan een lokaal parket niet (tijdig) mogelijk is, zal de rechercheofficier van justitie van het LP of diens plaatsvervanger daartoe kunnen besluiten.

OVERGANGSRECHT

Deze instructie is geldig vanaf de datum van inwerkingtreding.

[1] Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, Pb. nr. L 239 van 22/09/2000 blz. 0019 – 0062.

[2] Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, Straatsburg, 20-04-1959, laatstelijk gewijzigd Trb. 2008, 157.

[3] Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake [...] en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden, Enschede, 02-03-2005, Trb. 2005, 86, rectificatie in Trb. 2005, 241.

[4] Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden inzake politiesamenwerking, Trb. 2018, 160.

[5] Overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties d.d. 18 december 1997, Trb. 1998, 174. Het Napels II-verdrag biedt in artikel 21 de mogelijkheid om verzoeken (om toestemming) tot grensoverschrijdende observatie te doen. In verband met het bijzondere karakter dienen dergelijke inkomende verzoeken op grond van dit verdrag in alle gevallen eerst te worden behandeld door het Douane Informatie Centrum (DIC) in Rotterdam.

[6] Stb. 15 december 1999, 549.

[7] Een artikel 40 SUO formulier dient door het buitenland wel opgevolgd te worden met het sturen van een rechtshulpverzoek naar Nederland.

[8] Brief Minister van Justitie d.d. 18 november 1998, 25403, nr. 25.

[9] Als tijdig bekend is dat een subject naar het buitenland gaat, dient direct een rechtshulpverzoek te worden verzonden. Als dit gelet op het spoedeisend karakter niet mogelijk is, kan in eerste instantie volstaan worden met het insturen van een art. 40 formulier. Als ook dat niet mogelijk is, kan in het uiterste geval mondeling om toestemming gevraagd worden. In beide gevallen zal echter altijd nadien een rechtshulpverzoek moeten worden verzonden.