Tijdelijke instructie intensivering strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten

Definitieve op 28 januari 2025 door het College vastgestelde versie. Deze versie is de geldende versie totdat het College een nieuwe instructie vaststelt.

-
Van: College van procureurs-generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen
Registratienummer: 2025I001
Datum inwerkingtreding: 1 februari 2025
Vervallen: -
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003); in instructie aangeduide strafvorderingsrichtlijnen
Wetsbepalingen: artikel 22b, 310, 311 lid 1 sub 4, 321, 326, 416 en 417bis Wetboek van Strafrecht

SAMENVATTING

Deze instructie bevat regels over de verdergaande inzet van het instrument van de strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten en over de passende straftoemeting in dergelijke zaken. Uitgangspunt is de oplegging van een strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten gepleegd door meerderjarigen. Deze instructie beoogt ruimte te creëren om de inzet van de strafbeschikking te vergroten. Een ander uitgangspunt van deze instructie is dat er in beginsel geen kortlopende vrijheidsstraffen meer worden gevorderd.

Deze tijdelijke instructie is de start van het traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor alle strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. In deze tijdelijke instructie wordt begonnen met veelvoorkomende vermogensdelicten. In het komende tijdvak zal deze instructie gefaseerd worden uitgebreid met andere soorten strafbare feiten totdat het doel van zo min mogelijk dagvaardingen voor feiten met een strafmaximum van zes jaar of minder is bereikt. Als eindpunt van dit ontwikkeltraject zullen de opeenvolgende interne instructies worden vervat in een extern werkende aanwijzing en zullen ook de extern werkende strafvorderingsrichtlijnen conform de tijdelijke instructies worden aangepast. Deze instructie heeft slechts interne werking. Derden kunnen aan de inhoud van deze instructie geen rechten ontlenen. De verdachte wordt door de instructie niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.

Aanleiding

Sinds 2008 kent het Wetboek van Strafvordering met de strafbeschikking een instrument waarmee de officier van justitie misdrijven met een strafmaximum van zes jaar kan afdoen. Deze wet heeft als centraal doel dat alleen die strafzaken bij de strafrechter terechtkomen waarin daar gelet op onder meer de aard van het feit en de gewenste justitiële reactie aanleiding voor is, en dat de schaarse rechterlijke capaciteit alleen wordt gebruikt waarin dat gelet op de ernst van het strafbare feit noodzakelijk is. De officier van justitie is als magistraat verantwoordelijk voor de schuldvaststelling en kan vrijwel alle straffen en maatregelen opleggen, behalve een vrijheidsstraf. De strafbeschikking is het primaire middel om te zorgen voor een proportionele en subsidiaire inzet van de betrokkenheid door de strafrechter en de selectie van zaken die in aanmerking komt voor de oplegging en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen. Sinds de invoering van de strafbeschikking is veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de uitgevaardigde strafbeschikkingen. Inmiddels is de OM-strafbeschikking een volwassen instrument waarmee lichtere strafbare feiten snel en voorzien van passende waarborgen door het openbaar ministerie kunnen worden afgedaan, en waarmee zodoende snel recht kan worden gedaan aan zowel verdachten als slachtoffers.

Deze instructie heeft ten doel de strafbeschikking verder te maximaliseren en de ruimte voor de inzet van de strafbeschikking te vergroten om zodoende te komen tot een proportionele afdoening van strafbare feiten en straftoemeting. Door vaker een strafbeschikking op te leggen kan vervolgens de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken waarover de strafrechter een oordeel dient uit te spreken. Doordat minder vaak een kortlopende vrijheidsstraf zal volgen, kan gekomen worden tot straffen die effectief ten uitvoer kunnen worden gelegd.

1.  HET UITVAARDIGEN VAN EEN STRAFBESCHIKKING VOOR VEELVOORKOMENDE VERMOGENSDELICTEN

1.1 Het uitvaardigen van de strafbeschikking als uitgangspunt

Het uitvaardigen van een strafbeschikking is het uitgangspunt bij feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Acht de officier van justitie een veelvoorkomend vermogensdelict bewijsbaar en de vervolging van de verdachte opportuun, dan vaardigt hij een strafbeschikking uit, tenzij er sprake is van een in deze instructie omschreven uitzonderingsgeval waarin tot dagvaarding kan worden overgegaan (zie par. 2.4).

Deze instructie is alleen van toepassing op de afdoening van veelvoorkomende vermogensdelicten, indien die zelfstandig of in combinatie worden afgedaan. De instructie is niet van toepassing bij de afdoening van een veelvoorkomend vermogensdelict in combinatie met een ander soort strafbaar feit.

1.2 Opschorten contra-indicaties voor opleggen strafbeschikking

De volgende contra-indicaties voor het opleggen van een strafbeschikking zoals opgenomen in de bijlage bij de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003) zijn zolang deze instructie van kracht is niet van toepassing op de afdoening van veelvoorkomende vermogensdelicten: meervoudige recidive en feiten gepleegd door illegale vreemdelingen en asielzoekers. Met deze afwijking van de Aanwijzing wordt de verdachte niet in enig rechtens te respecteren belang geraakt.

1.3 Definitie kortlopende vrijheidsstraf

In het kader van deze instructie wordt onder een ‘kortlopende vrijheidsstraf’ begrepen een gevangenisstraf of hechtenis van minder dan zes maanden.

1.4 Definitie veelvoorkomende vermogensdelicten

Van een veelvoorkomend vermogensdelict is in het kader van deze instructie sprake bij vervolging voor een vermogensmisdrijf dat is genoemd in de artikelen 310, 311 lid 1 sub 4, 321, 326, 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

2. PASSENDE STRAFFEN, MAATREGELEN EN AANWIJZINGEN VOOR VEELVOORKOMENDE VERMOGENSDELICTEN

2.1 Passende straffen, maatregelen en aanwijzingen

De officier van justitie kan bij het uitvaardigen van een strafbeschikking de in artikel 257a lid 2 Sv genoemde straffen en maatregelen opleggen en op grond van artikel 257a lid 3 Sv aanwijzingen geven. 

Bij elk veelvoorkomend vermogensdelict wordt een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als het slachtoffer heeft laten weten dat een schadevergoeding gewenst is.

Teneinde te voorkomen dat bij recidive het taakstrafverbod de afdoeningsmogelijkheden van de officier van justitie beperkt, worden met een strafbeschikking (ook bij recidive) bij voorkeur in plaats van een taakstraf andere straffen en maatregelen opgelegd en/of een of meer aanwijzingen gegeven. 

Bij het bepalen van de hoogte van geldboete kan het draagkrachtbeginsel met zich brengen dat er een lagere geldboete wordt opgelegd dan een eerder opgelegde geldboete.

Het draagkrachtbeginsel brengt mee dat bij voorziene betalingsproblemen bij voorkeur gekomen wordt tot een lagere geldboete in plaats van uit te wijken naar een andere en/of zwaardere straf(modaliteit).

2.2 De tenuitvoerlegging van de strafbeschikking

Het is voor het uitvaardigen van een strafbeschikking niet noodzakelijk dat de verdachte zich bereid heeft verklaard de straf uit te voeren. Dat is alleen anders wanneer er een taakstraf of een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd dan wel een aanwijzing betreffende het gedrag van de verdachte wordt gegeven. In die gevallen wordt de strafbeschikking slechts uitgevaardigd indien de verdachte is gehoord en daarbij heeft verklaard bereid te zijn de straf te voldoen dan wel zich aan de aanwijzing te houden.

2.3 Afwijking van strafvorderingsrichtlijnen en verhouding tot rechterlijke straftoemetingspraktijk

De strafvorderingsrichtlijnen worden in de komende jaren conform deze instructie aangepast. Voor zover deze aanpassing nog niet heeft plaatsgevonden, heeft deze instructie voorrang op de strafvorderingsrichtlijnen. Voor zover in de strafvorderingsrichtlijn de oplegging van een vrijheidsstraf van minder dan zes maanden als uitgangspunt wordt genomen, dient de officier van justitie daarom te kiezen voor andere straffen en/of maatregelen. Bij het kiezen van een afdoening en bij het bepalen van een passende sanctie houdt de officier van justitie waar mogelijk rekening met de rechterlijke straftoemetingspraktijk, waarbij een alternatief wordt gezocht voor de oplegging van vrijheidsstraffen. Hiermee wordt de verdachte niet in enig rechtens te respecteren belang geraakt, omdat wordt afgeweken in het voordeel van de verdachte.

2.4 Dagvaarding

Wanneer de officier van justitie vervolging van een verdachte voor uitsluitend één of meer veelvoorkomende vermogensdelicten opportuun acht, kan de officier van justitie in de navolgende situaties tot dagvaarding overgaan.

a) Indien de officier van justitie het voornemen heeft een vrijheidsbenemende straf of maatregel te vorderen waarvan het onvoorwaardelijke deel zes maanden of meer bedraagt (inclusief een ISD-maatregel). Deze straf dient als passend te worden aangemerkt in het licht van de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval.

b) Indien het in uitzonderingsgevallen en na afweging van alle belangen strikt noodzakelijk is dat de rechter een al dan niet voorwaardelijke kortlopende vrijheidsstraf oplegt (bijvoorbeeld ingeval van bestuurlijke afspraken over doelgroepen). Bij de belangenafweging wordt de mate van voorzienbaarheid betrokken dat een eventuele opgelegde vrijheidsstraf met grote zekerheid snel en onder goede omstandigheden kan worden opgelegd en tenuitvoergelegd. In uitzonderingsgevallen waarin dat mogelijk en passend is verdient een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf met bijzondere voorwaarden de voorkeur boven een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.

c)  Indien de verdachte in verzekering is gesteld of zich in voorlopige hechtenis bevindt en de officier van justitie van plan is om (super)snelrecht toe te passen. Bij toepassing van (super)snelrecht wordt geen kortlopende gevangenisstraf gevorderd die de duur van de reeds ondergane voorarrest te boven gaat, tenzij er sprake is van een uitzonderingsgeval als bedoeld onder b.

De beslissing tot dagvaarding wordt alleen genomen door een arrondissementsofficier of na overleg met een arrondissementsofficier. De beslissing tot dagvaarding wordt inclusief een korte motivering schriftelijk vastgelegd.

2.5 Verzet tegen strafbeschikking

Tijdens de behandeling van een verzet tegen een strafbeschikking op de terechtzitting vordert de officier van justitie in beginsel geen onvoorwaardelijke kortlopende vrijheidsstraf en, als sprake is geweest van voorarrest, in beginsel geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die de duur van de reeds ondergane voorarrest te boven gaat.

3. TAAKSTRAFVERBOD

In het geval wordt overgegaan tot dagvaarding of indien de verdachte verzet instelt tegen een strafbeschikking dan kan, indien het taakstrafverbod van toepassing is, bij de rechter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag worden gevorderd in combinatie met een voorwaardelijke kortlopende gevangenisstraf of een taakstraf.

4. TOETSING EN EVALUATIE

4.1 Monitoring

Het Parket-Generaal monitort de intensivering op de parketten van het opleggen van de strafbeschikking bij veel voorkomende vermogensdelicten.

4.2 Evaluatie

Na inwerkingtreding van deze instructie vindt in afwachting van de definitieve herziening van de strafvorderingsrichtlijnen tussentijds een evaluatie plaats van de doeltreffendheid en de noodzaak van deze tijdelijke instructie.

INWERKINGTREDING

Deze instructie heeft gelding vanaf de datum van inwerkingtreding op 1 februari 2025.