Instructie inbeslagneming (2024I001)

Publicatiegegevens
Van: College van procureurs-generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen
Registratienr.: 2024I001
Datum inwerkingtreding: 01-03-2024
Vervallen: Aanwijzing inbeslagneming (2014A006)
Relevante beleidsregels OM: -
Wetsbepalingen:

art. 94 Sv

SAMENVATTING

Met de nieuwe werkwijze beslag 2020 heeft het Openbaar Ministerie stappen gezet om het beslagproces sneller, zorgvuldiger en meer uniform te laten verlopen binnen de keten. Deze instructie is opgesteld om te gelden als een formele borging van de uitgangspunten die zijn gehanteerd in de nieuwe werkwijze beslag. De uitgangspunten geven duiding hoe met beslag moet worden omgegaan, maar daarnaast ook inzicht in de taak en verantwoordelijkheid van de verschillende ketenpartners in het beslagproces.

De drie speerpunten die uniformiteit kunnen bevorderen, te weten: eenheid van administratie, van proces en van beleid, komen in deze instructie uitvoerig aan bod. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid, transparantie en rechtsbescherming is het noodzakelijk dat inbeslaggenomen voorwerpen eenduidig worden geregistreerd en afgewikkeld. Verder moeten inbeslaggenomen voorwerpen te allen tijde traceerbaar zijn. Daarnaast is het voor iedereen (intern en externe betrokken partijen) van belang dat er tijdig en juist wordt beslist op het beslag.

INLEIDING

Het is een taak van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) om toe te zien op en te zorgen voor een efficiënte afwikkeling van het beslag. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat beslag inbreuk maakt op een eigendomsrecht. Inbeslagname is niet de regel. Aan een inbeslagname moet een kritische beoordeling vooraf gaan. Voorop staat dat inbeslagname alleen plaatsvindt als daarvoor een juridische grondslag aanwezig is en dit aan de wettelijke vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen, ter verbeurdverklaring, en ter onttrekking aan het verkeer (de gronden voor inbeslagname). Beslag is daarmee een belangrijk instrument voor de waarheidsvinding en voor het aantonen van het strafvorderlijk belang.

Bovendien moet zorgvuldig met het inbeslaggenomen voorwerp worden omgegaan en is het van belang om beslag niet uit het oog te verliezen. Een periodieke toetsing is aangewezen om te bezien of de noodzaak, het strafvorderlijk belang, van het beslag nog bestaat. Het is de bedoeling om beslag zo spoedig mogelijk en op een juridisch correcte wijze af te handelen.

Om het beslagproces te optimaliseren is uniform handelen uitgangspunt. Doel van deze instructie is als gezegd het ondersteunen en borgen van uniformiteit, efficiency en de zorgvuldige behandeling en afwikkeling van het beslag.

Deze instructie bespreekt niet uitputtend het juridisch kader en evenmin het complete (administratieve) proces, maar werkt een aantal speerpunten uit die uniformiteit kunnen ondersteunen. Het betreft:

  1. Eenheid van administratie
  2. Eenheid van proces
  3. Eenheid van beleid

Hierna worden deze drie uitgangspunten nader besproken en uitgewerkt.

Reikwijdte

De inhoud van deze instructie ziet alleen op klassiek beslag (ex artikel 94 Sv), en niet op conservatoir beslag (ex artikel 94a Sv). Deze instructie ziet voorts niet op forensisch onderzoek (FO)-beslag (sporendragers voor forensisch onderzoek) en prijsgegeven voorwerpen.

  1. EENHEID VAN ADMINISTRATIE

Het is, met het oog op de zorgvuldigheid, transparantie en rechtsbescherming, van essentieel belang dat inbeslaggenomen voorwerpen eenduidig worden geregistreerd en afgewikkeld.

    1. Kennisgeving van inbeslagneming (KVI)

Na de inbeslagneming maakt de opsporingsambtenaar een KVI op in het primaire processysteem van de betreffende opsporingsinstantie.

In de KVI wordt het inbeslaggenomen voorwerp beschreven en daarin is alle relevante informatie voor de te nemen beslagbeslissing, opgenomen. Meerdere inbeslaggenomen voorwerpen kunnen op één KVI worden vermeld. Bij een inbeslaggenomen voorwerp dat zelf verschillende voorwerpen bevat, worden ook de afzonderlijke items op de KVI vermeld. Voor iedere beslagene wordt een aparte KVI opgemaakt.

De KVI dient de volgende informatie te bevatten over elk voorwerp (al dan niet als onderdeel van een partij dat op de KVI is vermeld):

  • de datum van inbeslagneming;
  • een duidelijke omschrijving van het voorwerp en uniek nummer voor elk voorwerp, waarmee het voorwerp kan worden geïdentificeerd ten opzichte van de andere in dezelfde strafzaak in beslag genomen voorwerpen, met een vermelding van aantallen en/of gewicht;
  • het bedrag in euro’s als het gaat om inbeslaggenomen geld;
  • de grond(en) voor de inbeslagneming;
  • een beknopte weergave van de aanleiding voor de inbeslagneming;
  • de naam (en overige persoonsgegevens) van de beslagene;
  • de naam van de eigenaar of de derde rechthebbende(n);
  • per voorwerp of daarvan afstand is gedaan;
  • als afstand is gedaan, per voorwerp of de beslagene heeft verklaard dat het voorwerp aan hem toebehoort.

De gegevens op de KVI moeten in de loop van de procedure worden aangevuld of gewijzigd, wanneer:

  • de personalia van de rechthebbende bekend worden; de opsporing heeft hierin een onderzoeksplicht en moet het OM voorzien van de daaruit voortvloeiende informatie;
  • er alsnog afstand is gedaan;
  • een als partij aangemerkte verzameling voorwerpen in meerdere partijen wordt opgesplitst, en/of
  • de (hulp)officier van justitie een beslagbeslissing heeft genomen over een van de voorwerpen vermeld op de KVI.

Indien een KVI niet voldoet aan de vereisten, neemt het Beslaghuis van de opsporing en/of het OM de KVI met het bijbehorende beslag niet in behandeling.

De beslagene ontvangt een bewijs van ontvangst van de opsporingsinstantie. De KVI en het bewijs van ontvangst worden steeds zo spoedig mogelijk opgemaakt.

    1. Afstand

De opsporingsambtenaar vraagt de beslagene of hij afstand wil doen van het inbeslaggenomen voorwerp, tenzij duidelijk is dat het voorwerp kan worden teruggegeven aan hem. Wanneer de beslagene afstand doet van het inbeslaggenomen voorwerp, geeft hij daarmee zijn aanspraak op teruggave op. De beslagene kan afstand doen in een door hem ondertekende afzonderlijke afstandsverklaring of in een door hem ondertekend proces-verbaal van verhoor, waarin het inbeslaggenomen voorwerp specifiek is vermeld. Afstand moet schriftelijk worden vastgelegd.

Afstand van een voorwerp dat onder een minderjarige jonger dan twaalf jaar in beslag is genomen, kan alleen door de wettelijke vertegenwoordiger en op schriftelijke wijze worden gedaan.

Bij een minderjarige tussen twaalf en achttien jaar is voor het doen van afstand in beginsel toestemming nodig van de wettelijke vertegenwoordiger. Schriftelijke afstand kan worden gedaan door de minderjarige zelf als die is bijgestaan door zijn raadsman of zijn wettelijke vertegenwoordiger. Het heeft de voorkeur dat de wettelijke vertegenwoordiger mede ondertekent. Indien er sprake is van een rechtshandeling die een minderjarige in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk zelfstandig verricht, kan de minderjarige zelfstandig voor afstand tekenen.

    1. Registratie van genomen beheerbeslissingen en registratieoverzicht

Het OM controleert bij de afdoening van iedere zaak of het beslag is afgewikkeld.

De inbeslaggenomen voorwerpen die al zijn teruggegeven of de voorwerpen die op grond van artikel 116 lid 2 en onder c Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn afgedaan, behoeven geen juridische eindbeslissing van de rechter. Over de inbeslaggenomen voorwerpen waarover het OM nog wel een juridische eindbeslissing van de rechter moet vorderen, neemt het OM een zogeheten beheerbeslissing. Deze beslissingen worden geregistreerd in het primaire processysteem van het OM. Dit registratieoverzicht, de “beslaglijst”, legt het OM over aan de rechter met daarop de vermelding van het voorwerp/de voorwerpen die nog een juridische (eind)beslissing van de rechter vergen.

De beslagbeslissing van de rechter moet ten uitvoer worden gelegd zodra het vonnis onherroepelijk is.

  1. EENHEID VAN PROCES

In het beslagproces zijn een aantal fasen te onderscheiden waarin steeds opnieuw wordt beoordeeld of het voortduren van het beslag nog nuttig en noodzakelijk is en zo ja, welke op dat moment de juiste beslissing op het beslag is. Hieronder worden per stap in het beslagproces handvatten hiervoor aangereikt.

Voorop staat dat de inbeslagname alleen plaatsvindt als dit aan wettelijke vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet. Gedurende het hele beslagproces is de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene de hoofdregel, conform artikel 116 lid 1 Sv. Hiermee is het beslag beëindigd (artikel 134 lid 2 onder a Sv). Alleen zolang er een grond bestaat voor beslag en het strafvorderlijk belang aanwezig is bij voortzetting van het beslag, kan het beslag -gemotiveerd- gehandhaafd blijven.

2.1. Fase voorafgaand aan de inbeslagneming

De fase voorafgaand aan de inbeslagname is gericht op de beantwoording van de vraag of tot inbeslagname moet worden overgegaan. Dat vergt het kritisch beoordelen van de vraag of sprake is van een van de gronden voor beslag ex artikel 94 Sv (is inbeslagname noodzakelijk? waartoe dient het beslag?), het maken van inschattingen (moet alles in beslag worden genomen? vertegenwoordigt het voorwerp een redelijke waarde? hoe groot is de kans dat teruggegeven kan worden aan de rechthebbende?) en keuzes (is er een alternatief voor deponeren, bijvoorbeeld het volstaan met een foto van het voorwerp? is een minder ingrijpend middel voorhanden?).

2.2. Fase van inbeslagneming tot aan Beslaghuis

Ieder inbeslaggenomen voorwerp wordt onverwijld aan de (hulp)officier van justitie voorgelegd. De (hulp)officier van justitie toetst het beslag op rechtmatigheid en doelmatigheid en beslist waar mogelijk tot teruggave. Concreet betekent dit derhalve dat voorwerpen alleen aan het Beslaghuis mogen worden overgedragen na deze toets. Ook geeft de (hulp)officier van justitie aan dat er geen onderzoekshandelingen meer aan het voorwerp nodig zijn. Het akkoord van de (hulp)officier van justitie wordt vermeld op de KVI.

​​​​​​​2.3. Fase Beslaghuis

In het Beslaghuis maakt het OM een keuze hoe moet worden omgegaan met de inbeslaggenomen voorwerpen waarover nog geen beslagbeslissing is genomen door de (hulp)officier van justitie en wordt opnieuw bekeken of voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de beslagene of de rechthebbende. Voorwerpen van geringe waarde kunnen behoudens uitzonderingen, worden vernietigd.

Indien het OM besluit tot het deponeren van voorwerpen dient dit te worden gemotiveerd. Zonder een geldige motivering wordt beslag niet gedeponeerd.

​​​​​​​2.4. Fase vervolging en afdoening

Indien het OM beslist om de zaak af te doen door middel van een voorwaardelijk sepot, een transactie of een OM-strafbeschikking, neemt het OM in alle gevallen ook een beslissing over het beslag. Indien wordt besloten om te dagvaarden, bekijkt het OM zes weken voor de terechtzitting of het beslag alsnog kan worden afgedaan (door het OM buiten de terechtzitting om). Indien dat niet mogelijk is, wordt nagegaan of het beslag op basis van een beheerbeslissing correct is geregistreerd voor het nemen van een eindbeslissing op de terechtzitting.

​​​​​​​2.5. Fase depot

Voor het verstrijken van de twee-jaarstermijn, moet het OM een motivering geven voor een eventuele verlenging van het depot. Ongemotiveerd depot dat langer duurt dan twee jaar vanaf de datum binnenkomst bij de bewaarder, eindigt. De bewaarder is dan op grond van artikel 118 lid 3 Sv gemachtigd het voorwerp te vernietigen of te vervreemden en hij bericht het OM hierover.

​​​​​​​2.6. Appelfase

De officier van justitie is verantwoordelijk voor de in de eerste lijn genomen (beheer- en eind-) beslagbeslissingen. Wanneer hoger beroep is ingesteld in een zaak, wordt opnieuw bekeken of al het beslag volledig is geregistreerd en wordt beoordeeld of het openstaand beslag uit de eerste lijn (tussentijds) kan worden afgedaan. In hoger beroep beslist de advocaat-generaal in de regel over het beslag, maar daartoe blijft ook de officier van justitie bevoegd.

Ook in hoger beroep geldt uniformiteit van administratie, proces en beleid. Het eerstelijnsparket blijft in de overdrachtsfase verantwoordelijk voor het administratieve beheer van het openstaande beslag. Verzoeken en correspondentie omtrent het openstaande beslag in hoger beroep- en cassatiezaken stuurt het arrondissementsparket onverwijld door naar het ressortsparket. Uiterlijk zes weken na de uitspraak van het vonnis dient het openstaand beslag administratief te zijn overgeheveld naar het ressortsparket.

  1. EENHEID VAN BELEID

​​​​​​​3.1. Het Landelijk Overleg van Beslagofficieren (LOBO)

Het OM streeft naar een zoveel mogelijk gelijksoortige afdoening van beslag in vergelijkbare gevallen. Het LOBO, bestaande uit de beslagofficieren van alle parketten en een beslagadvocaat-generaal met als voorzitter de landelijke coördinator beslag, komt maandelijks samen om casuïstiek en juridisch inhoudelijke vraagstukken die in de beslagpraktijk spelen, te bespreken en gezamenlijk afspraken te maken over de meest gewenste afdoening. De beslagofficier communiceert deze afspraken – verder: LOBO-beslissingen –  binnen het eigen parket. Op deze wijze wordt de juridische kwaliteit en uniformiteit in het beslagproces bevorderd. LOBO-beslissingen worden voorgelegd aan het College van Procureurs-Generaal als de materie dat vraagt. Er vindt regelmatig afstemming over beslag plaats met het Landelijk Overleg Beslagcoördinatoren (LOBC), de Landelijke Beslag Autoriteit (LBA) en ketenpartners (o.a. politie, platform Bijzondere opsporingsdiensten, Rijksrecherche en Koninklijke marechaussee, Domeinen Roerende Zaken, CJIB, Belastingdienst en Rijksdienst voor Ondernemend Nederland).

De LOBO-beslissingen zijn te vinden op het OM-intranet, als kennisitem in de JKA onder “Landelijk Overleg Beslagofficieren (LOBO)”.

​​​​​​​3.2. Motivering bij beslissing tot deponeren

Alleen als het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave en het beslag nodig is voor de bewijsvoering, kan worden beslist tot deponeren (artikel 118 Sv). In andere gevallen is deponeren niet aan de orde. Om te borgen dat niet lichtzinnig tot een depot wordt besloten, moet elk depot (met uitzondering van geld) worden voorzien van een geldige motivering waaruit blijkt dat de alternatieven voor deponeren, die vaak praktischer en voordeliger zijn, in ogenschouw zijn genomen (bijvoorbeeld een foto, scan, kopie, monster afname). Het is wenselijk om concreet toe te lichten wat de waarheidsvinding inhoudt waarvoor wordt gedeponeerd. Daarnaast vindt een periodieke toetsing plaats waarbij opnieuw wordt bekeken of het voorwerp nog steeds bewaard moet blijven of dat een andere beslagbeslissing kan worden genomen. Gedeponeerde goederen vergen, net als beheerbeslissingen, nog een juridische eindbeslissing van de rechter.

De notitie van het LOBO ‘Deponeren: motiveren en alternatieven’ van 27 mei 2021 is te vinden op het OM-intranet, als kennisitem in de JKA onder “Landelijk Overleg Beslagofficieren (LOBO)”, “Beslissingen beslag LOBO”.

​​​​​​​3.3. Resterend beslag

Het OM is verantwoordelijk voor beslag waarover de rechtbank geen juridische eindbeslissing heeft genomen en voor het resterend beslag, waarop bij de OM-afdoening geen beslissing is genomen. Voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer worden op vordering van het OM bij de raadkamer van de rechtbank behandeld (ex artikel 36b lid 1 onder 4 Sr jo. artikel 552f lid 2 Sv). Het vorderen van verbeurdverklaring is niet mogelijk. Resterende voorwerpen die niet vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, worden teruggegeven aan de beslagene, de redelijkerwijs rechthebbende of blijven in bewaring ten behoeve van de onbekende rechthebbende (artikel 116 lid 3 Sv). Voorwerpen die niet kunnen worden teruggegeven, worden indien mogelijk - afhankelijk van de waarde - vervreemd of vernietigd. Bij vervreemding rust het beslag op de opbrengst in de zin van artikel 117 lid 4 Sv. Gelet op het voorgaande is het van belang om over het geregistreerde beslag bij de OM-afdoening of ter terechtzitting een eindbeslissing van de rechter te vorderen, ter voorkoming van resterend beslag.

​​​​​​​3.4. Klachten en schadeclaims

Een belanghebbende (bijvoorbeeld de beslagene, de eigenaar, de bezitter te goeder trouw, de retentor: zoals de huurkoper en de bruiklener) kan zich met een klacht of schadeclaim rechtstreeks wenden tot de voor het beslag verantwoordelijke instantie: de bewaarder, opsporingsinstantie of het OM.

De door de belanghebbende aangezochte instantie doet in beginsel zelfstandig de klacht of schadeclaim af. Indien doorverwijzing naar een andere instantie aan de orde is, wordt – na overleg tussen de betrokken instanties – de belanghebbende daarvan in kennis gesteld. Voorafgaand aan de uitkering van een schadevergoeding, stelt de betrokken instantie de andere instanties daarvan op de hoogte.

Klachten of claims over het beslag, die specifiek (de gevolgen van) de bewaring door de bewaarder betreffen, zoals de (uitgekeerde) taxatiewaarde van het inbeslaggenomen voorwerp, schade als gevolg van de wijze van opslag of uitbetaling in het kader van artikel 119 lid 2 Sv worden door de bewaarder behandeld.

Klachten of claims over het handelen van opsporingsinstantie of het OM, o.a. handelen op basis van een andere grond dan het Wetboek van Strafvordering ofwel handelen waarbij het strafvorderlijk belang ontbreekt (lees: evident onjuist genomen beslagbeslissingen, schade aan het inbeslaggenomen voorwerp of zoekgeraakt beslag), worden behandeld door de betreffende opsporingsinstantie of OM onderdeel.

OVERGANGSRECHT

Deze instructie geldt met ingang van de datum van inwerkingtreding.