Beslissing OM n.a.v. RTE oordeel 2022-052
Samenvatting
De patiënte (een vrouw van in de veertig) werd een jaar voor haar overlijden gediagnosticeerd met slokdarmkanker. Patiënte kreeg chemotherapie, desalniettemin werden uitzaaiingen geconstateerd. Genezing was niet meer mogelijk.
Door haar ziekte leed de patiënte zeer. Zo leed ze vanwege de leverproblemen aan geelzucht, had zij een sterk opgezwollen buik door vochtophopingen (na drainage kwam die vochtophoping weer snel terug), was ze misselijk en had veel last van buikpijn. Ze was erg vermagerd en raakte uiteindelijk bedlegerig waardoor ze ook afhankelijk werd van anderen om haar naar bed te brengen.
Ruim zes weken voor het overlijden verzocht patiënte bij haar huisarts om euthanasie. Zij herhaalde haar verzoek meerdere keren. De huisarts was overtuigd dat aan alle zorgvuldigheidseisen was voldaan. Zo was sprake van ondraaglijk en uitzichtloos lijden (er ontbraken redelijke alternatieven). De huisarts schakelde een SCEN-arts in via Atacom (de telefoonberichtencentrale van SCEN). De SCEN-arts bezocht de patiënte en concludeerde eveneens dat aan alle zorgvuldigheidseisen was voldaan.
Deze SCEN-arts was als patiënt ingeschreven in de praktijk van de huisarts. Als de SCEN-arts in de praktijk van de huisarts kwam, bezocht hij niet de huisarts maar een waarnemer van de huisarts. De huisarts en de SCEN-arts kenden elkaar dan ook niet persoonlijk. De huisarts constateerde tijdens het traject dat de SCEN-arts ingeschreven staat bij haar in de praktijk. In haar herinnering besprak ze dit gegeven ook met de SCEN-arts, die haar vervolgens zou hebben gezegd dat dit geen probleem was voor de consultatie. De huisarts gaf aan hierop te hebben vertrouwd. De SCEN-arts kon zich dit gesprek met de huisarts niet op deze manier herinneren. Hij gaf aan zich niet te zien als haar patiënt. Hij had de huisarts namelijk nooit gesproken of bezocht, alleen haar waarnemer.
In het PDF-bestand een toelichting op de beoordeling en het besluit van het Openbaar Ministerie in deze euthanasiezaak.
Oordeel RTE [2022-052]
Onder verwijzing naar de EuthanasieCode overwoog de RTE dat het onwenselijk is als de consultatie wordt uitgevoerd door een consulent die als patiënt ingeschreven staat bij de uitvoerend arts omdat ook de schijn van niet-onafhankelijkheid moet worden vermeden. De RTE oordeelde dat, nu de consulent als patiënt was ingeschreven bij de huisarts, de huisarts niet had voldaan aan de zorgvuldigheidseis van het raadplegen van tenminste één onafhankelijke arts. Dat de consulent nimmer bij de huisarts zelf op consult is geweest deed hier niet aan af, aldus de RTE. De huisarts had op zijn minst nog een andere onafhankelijke arts moeten raadplegen om alle schijn van niet-onafhankelijkheid te voorkomen. Ten aanzien van de overige zorgvuldigheidseisen concludeerde de RTE dat de arts daaraan had voldaan.
Beoordeling Openbaar Ministerie
Het College is van oordeel dat de RTE terecht tot het oordeel ‘niet gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen’ is gekomen. Hoewel het College van oordeel is dat er geen twijfel bestaat dat de consulent zijn eigen onafhankelijk oordeel heeft gevormd, is hiermee niet voldaan aan de wettelijke zorgvuldigheidseis van een onafhankelijke consultatie als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder e Wtl. Immers, de KNMG heeft in haar in december 2021 gepubliceerde standpunt opgemerkt dat alleen al de schijn van een gebrek aan onafhankelijkheid moet worden voorkomen. Dit was ook opgenomen in de destijds geldende EuthanasieCode 2018. Daarbij wordt het bestaan van een arts-patiëntrelatie tussen arts en consulent als voorbeeld gegeven.
Hoewel strikt genomen sprake is van een geschonden norm, in dit geval de professionele standaard, is het College van oordeel dat strafrechtelijk ingrijpen achterwege kan blijven. In dit geval is namelijk geen sprake van een schending van de eisen die volgens de OM-Aanwijzing euthanasie zijn aan te merken als een substantiële zorgvuldigheidsnorm, waarin vervolging voor de hand ligt. Dit zijn de normen die zijn vastgelegd in artikel 2 lid 1 onder a en b Wtl (te weten de eis dat sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en uitzichtloos en ondraaglijk lijden aanwezig is). In dit geval is uitsluitend sprake van een niet-onafhankelijke consultatie. Dan ligt vervolging alleen voor de hand als deze schending van invloed zou zijn geweest op een van de substantiële normen, zoals twijfel over de vrijwilligheid van het verzoek of de beoordeling van het lijden. Daarvan is echter geen sprake. Daarnaast is van belang dat de arts zich toetsbaar heeft opgesteld en heeft aangegeven in een toekomstige, vergelijkbare, situatie anders te zullen handelen.
Beslissing
Het College heeft de zaak onvoorwaardelijk geseponeerd