Zware mishandeling door gooien van heet frituurvet: OM eist zes jaar gevangenisstraf
Precies negen maanden geleden werd de 56-jarige man uit Leeuwarden, die vandaag terecht staat, aangehouden als verdachte van poging tot zware mishandeling van de vrouw waarmee hij jarenlang een relatie had. Op dat moment was nog niet duidelijk wat de aard van haar letsel was. De officier: “Nu weten we dat wel en moet verdachte zich verantwoorden voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. En dat niet alleen, hij wordt er van verdacht met voorbedachten rade te hebben gehandeld”.
Op 17 december 2023 heeft verdachte volgens het OM het plan opgevat én uitgevoerd om hete frituurvet over het slachtoffer te gooien. De officier:
"Verdachte heeft haar willens en wetens naar de keuken gelokt en op het moment dat zij daar was en zij in zijn nabijheid was, heeft hij de pan met frituurvet gepakt en deze in haar richting gegooid. Daarbij heeft verdachte schijnbaar hoog gegooid want de frituurvet is op haar gezicht, nek en hals terechtgekomen." Het OM vindt dit extra kwalijk en gevaarlijk, vanwege het feit dat hier organen zitten als ogen, mond en neus en er grote risico’s waren van verminking van plekken op het lichaam die altijd zichtbaar zijn.
De officier heeft in het dossier te maken met twee scenario’s die tegenover elkaar staan en die uitmaken voor de kwalificatie van het strafbare feit en de gevolgen die dat qua straf moet hebben.
Aan de ene kant het belastende scenario zoals weergegeven in de tenlastelegging, kort gezegd: er is sprake geweest van een vooropgezet plan om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. En aan de andere kant het ontlastende scenario zoals verdachte dat doet stellen: het was een ongeluk en al helemáál geen vooropgezet plan.
De officier: “Ik heb de bewijsmiddelen in het dossier kritisch gelezen en heb mezelf bij het lezen er van steeds de vraag gesteld: hoe verbaasd ben ik dat ik dit bewijsmiddel aantref als ik uit ga van het ene of het andere scenario? Als voorbeeld noem ik de wijze waarop de sporen van de frituurolie op de muur in de keuken zijn aangetroffen. Het vet was tot op een hoogte van 2.10m zichtbaar op de muur. In het ontlastende scenario (geen opzet, want een ongeluk) ben ik dan verbaasd dit bewijsmiddel aan te treffen. Dat past niet. Waarom zou je – als je je vinger brandt – met zo’n kracht een pan met inhoud richting een muur gooien? Het was veel logischer geweest de pan uit je handen te laten vallen, of deze terug te zetten op het fornuis of de inhoud in de gootsteen te legen.”
De officier is van oordeel dat er sprake is van zware mishandeling èn dat er sprake is geweest van voorbedachte rade. Hij baseert dit oordeel op de letselverklaringen en de onderbouwing dat is meegestuurd in het kader van de vordering tot schadevergoeding. Het slachtoffer had brandwonden op het lichaam en zal daar in de toekomst gevolgen van ondervinden. Ook zal zij mogelijk in de toekomst nog noodzakelijke medische ingrepen moeten ondergaan.
Dan speelt de belangrijke vraag of er sprake was van voorbedachte rade. Volgens het OM had verdachte de gelegenheid om na te denken over zijn voorgenomen besluit, de betekenis én de gevolgen daarvan. De officier: “In het dossier zie ik de meerdere punten die als onderbouwing kunnen dienen. Zo is er het motief wrok van verdachte omdat het slachtoffer had aangekondigd te willen scheiden. Daar komt emotie/boosheid bij. En er was een gelegenheid tot nadenken over zijn voorgenomen besluit en de gevolgen daarvan. Verdachte stond als eerste in de keuken, heeft ervoor gezorgd dat het slachtoffer daar ook kwam en heeft gedurende al die tijd kunnen nadenken. Zelfs nog toen hij stond te rommelen bij de pan heeft hij kunnen nadenken over zijn voorgenomen handelen.”
Tot slot is volgens het OM de verklaring van verdachte dat de betreffende pan op het fornuis stond aan te branden niet houdbaar. Er is geen enkele ondersteuning voor dit, belangrijke, onderdeel van zijn verklaring. Niemand die er bij was heeft hierover verklaard terwijl toch op zijn minst het slachtoffer dit, net als verdachte, had moeten merken. “De verklaring die verdachte heeft gegeven is kortgezegd ongeloofwaardig”, aldus de officier.
Bij de strafeis laat de officier de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden én de impact die het incident had op het slachtoffer meewegen. Een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest vindt de officier passend. Daarbij vordert hij de rechtbank tot het opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht alsmede een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod ten aanzien van haar woonadres, voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank doet 1 oktober uitspraak.