Geen strafrechtelijke vervolging na incident in Utrechts winkelcentrum
Op vrijdag 29 maart vond in Utrecht een conflict plaats waarbij twee bezoekers van een winkelcentrum in de wijk Overvecht betrokken waren. Dit vond plaats in zowel het openbare deel van het winkelcentrum als in een winkel van Action. De politie is hierbij ter plaatse gekomen. Een van de betrokkenen was een rabbijn die naar aanleiding van het incident aangifte deed van mishandeling en discriminatie.
De politie heeft onder leiding van het Openbaar Ministerie onderzocht of er tijdens het incident strafbare feiten gepleegd zijn. De man die met de rabbijn in conflict was, is daarbij aangehouden en is als verdachte verhoord. Zijn telefoon is in beslag genomen en onderzocht. Daarnaast zijn er (onder meer naar aanleiding van een getuigenoproep) diverse getuigen gehoord, waaronder een bij toeval aanwezige boa. Ook zijn er beelden van beveiligingscamera’s van het winkelcentrum en van de winkel bekeken.
Uit het onderzoek komt geen bewijs naar voren voor mishandeling. Op videobeelden is een groot deel van het conflict, maar niet het gehele conflict, waar te nemen. Onder andere is te zien dat verdachte en aangever elkaar meerdere keren benaderen, dat de aangever de verdachte vervolgens probeert te filmen, dat er geduwd wordt en dat omstanders de verdachte de winkel uitzetten. Niet te zien is dat er op enig moment wordt geslagen. Ook zijn er geen getuigen die gezien hebben dat er geslagen is. De verdachte zelf ontkent ook dat dit gebeurd is. Wel is vast komen te staan dat de verdachte bij het maken van een handgebaar tegen de hoed van de rabbijn getikt heeft. Al met al heeft het onderzoek geen wettig en overtuigend bewijs voor mishandeling opgeleverd.
Ook voor discriminatie is geen bewijs gevonden. De verdachte en de aangever verklaren verschillend over wat er gezegd is. De verdachte geeft aan dat hij zich op momenten agressief gedragen heeft, maar dat zijn boosheid richting aangever niet uit anti-Joodse sentimenten voortkwam en dat hij geen antisemitische uitspraken heeft gedaan. Er zijn geen getuigen van de betreffende woordenwisseling. Omdat niet vast is komen te staan wat er door verdachte gezegd is, is er onvoldoende bewijs voor discriminatie. Door een getuige in de winkel is wel gehoord dat er na het incident in de winkel een antisemitisch scheldwoord door iemand is geroepen. Niet duidelijk is geworden wie dit geroepen heeft.
Concluderend blijkt uit het onderzoek niet dat de verdachte dingen gedaan heeft die bij wet verboden zijn. Juridisch gezegd is er geen wettig en overtuigend bewijs dat hij strafbare feiten gepleegd heeft. Dat wil niet zeggen dat de situatie niet als onprettig, ongewenst of onfatsoenlijk beschouwd zou kunnen worden. Dat is echter niet iets wat aan het Openbaar Ministerie is om te beoordelen. De taak van het Openbaar Ministerie beperkt zich tot opsporen en vervolgen van in de wet vastgelegde strafbare feiten.
Zowel aangever als de gewezen verdachte hebben aangegeven waarde te hechten aan een gesprek over het incident. Over de vorm waarin dat kan gebeuren, zal nog nader gesproken worden.