Vier jaar geëist voor brandstichting Oosterwolde
Het Openbaar Ministerie heeft vier jaar cel geëist tegen een 51-jarige man uit Amsterdam. Hij zou samen met zijn inmiddels overleden vriend uit Purmerend op 29 februari 2020 de loods aan de Houtwal in Oosterwolde in brand hebben gestoken.
De officier begint zijn requisitoir met een quote van de bevelvoerder van de brandweer die in de nacht van 29 februari op 1 maart 2020 aanwezig was bij de brand in de loods. “In de 25 jaar tijd dat ik bij de brandweer zit, is dit de grootste brand die ik heb meegemaakt. Het ging om een pand van ± 8000 m2. Wij kwam ongeveer 5 minuten na de melding ter plaatse, en zagen direct door de intense vuurzee, dat de loods niet meer was te redden. Het was echt onvoorstelbaar. Wij hebben door de winrichting ook wat geluk gehad. Had de wind in de richting van de buren van de andere loodsen gestaan, waren wij als brandweer kansloos geweest. Dan waren deze loodsen ook afgebrand. Het vuur heeft zich enorm snel ontwikkeld en uitgebreid. Als brandweerploeg hebben we dit later ook nog wel besproken, hoe snel deze brand is gegaan.”
Uit het onderzoek waarin camerabeelden en de verklaringen van getuigen een belangrijke rol speelden, is wat het OM vast komen te staan dat de verdachte en zijn vriend verantwoordelijk zijn voor de brand. Meerdere getuigen zien vlak na het uitbreken van de brand een Volkswagen Caddy voorbij rijden met daarin twee mannen. De informatie van de ANPR van de auto van verdachte en de historische telecomgegevens van zijn telefoon zijn naast de camerabeelden gelegd. Hieruit kan het OM concluderen dat verdachte in ieder geval op die momenten op de bewuste avond de bestuurder of gebruiker van de Volkswagen Caddy is geweest.
Op grond hiervan verdenkt het OM de man ervan samen met een ander brand te hebben gesticht in een gemeenschappelijk bedrijvenpand op een industrieterrein aan de rand van de bebouwde kom in Oosterwolde. De brand heeft voor zeker een tiental miljoen aan schade opgeleverd voor de bedrijven in het pand, alsmede voor de omliggende bedrijven en de gemeente.
De officier: “brandstichting is een van de gevaarlijkste misdrijven die ons wetboek kent, vanwege het onvoorspelbare en onbeheersbare beloop van een brand. Wat klein begint, kan binnen de kortste keren groeien tot een alles vernietigende woestenij.”
Wat steekt in deze zaak is dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven. Hij heeft zich lange tijd op zijn zwijgrecht beroepen en daarna aantoonbaar leugens verspreidt. Nimmer is hij serieus in gegaan op het stevige bewijs dat er tegen hem ligt. Daardoor blijven het motief, en de opdrachtgever – als die er is – onbekend. Dit rekent de officier verdachte aan.
De voorlopige hechtenis van verdachte is op de vorige zitting geschorst, omdat zijn vriend – en medeverdachte – toen plotseling is overleden en omdat november en december de drukste maanden in het jaar zijn waarin verdachte zijn inkomen moest verdienen. In het licht van de onzekerheid over wanneer de zaak inhoudelijk behandeld zou worden is toen voorrang gegeven aan de persoonlijke belangen van verdachte. Dat persoonlijk belang bestaat er nu vooral nog in dat verdachte in vrijheid de onherroepelijkheid van de berechting zo mogen afwachten.
De officier: “Naar mijn mening wegen die persoonlijke belangen niet op tegen het belang van strafvordering. Dat belang wordt ingekleurd door de ernst van het feit, de gevolgen voor de slachtoffers, de enorme impact die de brand had op het dorp en het blijvende knagende gevoel dat er geen volledige duidelijkheid is gekomen over waarom dit is gebeurd.”
De officier eist een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en vordert dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheft, zodat verdachte zich na de einduitspraak weer in het huis van bewaring moet melden.