OM eist in hoger beroep opnieuw 4 maanden cel voor bedreigen Kamerlid
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag opnieuw vier maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar, geëist tegen een man die verdacht wordt van het bedreigen van Tweede Kamerlid Pieter Omtzigt.
De verdachte, een 27-jarige man uit Heerlen, wordt verweten de politicus op 20 augustus 2020 op straat in Den Haag verbaal met de dood te hebben bedreigd. In hoger beroep staat niet ter discussie of verdachte de feiten heeft gepleegd; verdachte heeft al eerder bekend. De politierechter veroordeelde de man in eerste aanleg tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.
Het OM is in hoger beroep gegaan, omdat het zich niet kan vinden in het vonnis van de rechter. Het gaat dan zowel om de strafmaat als de bewezenverklaring van de bedreiging; de rechter veroordeelde verdachte voor ‘poging tot bedreiging’ terwijl het OM meent dat sprake is van een ‘voltooide’ bedreiging.
Verdachte is op korte afstand van het slachtoffer gaan staan, hinderde zijn doorgang en schreeuwde vervolgens zijn doodsbedreiging naar het slachtoffer. Omtzigt zou zich bedreigd hebben gevoeld, maar hoorde pas de volgende dag via social media de letterlijke woorden, die verdachte had geroepen: ‘Ik zal je doodslaan’. De advocaat-generaal (de officier van justitie in hoger beroep) meent dat niet van belang is of het slachtoffer zich de dag erna nog wel of niet ernstig bedreigd voelde. In het algemeen kunnen deze woorden vrees opwekken. Om die reden meent het OM dat geen sprake is van een poging, maar van een voltooid feit. “De omstandigheden geven geen enkele ruimte voor de gedachte dat verdachte een dolletje maakte.”
Het OM meent dat verdachte de feiten zwaar mogen worden aangerekend. “Bedreigingen kunnen op diegenen aan wie het gericht is en hun directe omgeving een grote impact hebben. Het raakt de persoonlijke levenssfeer van de bedreigde. Maar op het moment dat een bedreiging gericht wordt aan een politicus, dan krijgt die bedreiging ook een specifiek ondermijnend karakter en wordt onze democratische samenleving aangetast. Het is nodig om paal en perk te gaan stellen aan de intimiderende en dreigende uitingen die men tegenwoordig meent te kunnen doen richting politici en bestuurders, die in hun ogen wellicht onwelgevallig beslissen”, aldus de advocaat-generaal tijdens het requisitoir.
Het hof doet uitspraak op 16 september.