Standpunt OM Ruinerwold
De officieren van justitie in de zaak-Ruinerwold hebben de rechtbank Noord-Nederland gevraagd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de 68-jarige verdachte die momenteel nog vast zit. Voortzetting van de vervolging zou een schending betekenen van artikel 6 EVRM, van het recht op een eerlijk proces.
Beroerte
De verdachte heeft in 2016 een beroerte gekregen, als gevolg waarvan hij halfzijdig verlamd is geraakt, zijn gezichtsvermogen is aangetast en hij nu lijdt aan globale afasie waarbij zowel het taalbegrip als de taalproductie erg slecht is, aldus deskundigen. Verdachte is niet in staat te spreken. Ook het begrip van zowel geschreven als gesproken taal blijkt ernstig verstoord. Verdachte kan enkele letters of woorden natypen, maar komt niet tot het zelf schrijven of typen van woorden.
Tijdens onderzoek zijn verschillende hulpmiddelen ingezet om tot een verbetering van communicatie te komen, zoals een spraakcomputer, verschillende apps voor afasiepatienten, pictogrammen, aanwijskaarten. Deze hulpmiddelen bleken weinig bruikbaar, andere middelen brachten verdachte in de war en afbeeldingen werden niet herkend. Uitzicht op herstel of verbetering van de cognitieve vermogens is er niet, aldus de rapporten die zijn uitgebracht door medisch deskundigen.
Fair trial
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft iedere verdachte recht op een eerlijk proces; een fair trial. “Kijkend naar de conclusies van de deskundigen en de daarop ter zitting gegeven aanvullingen en kijkend naar hetgeen wij zelf tijdens de descente hebben waargenomen, is het uitgesloten dat verdachte het strafproces inhoudelijk zal kunnen volgen en daaraan zal kunnen deelnemen. Dit raakt de kern, de basis van een eerlijk proces; het recht om jezelf, al dan niet bijgestaan door een raadsman, tegen beschuldigingen te verdedigen. Dat is wat Van D. niet kan”, aldus de officieren.
Niet ontvankelijkheid
“En dat maakt dat wij als officieren van justitie, als vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie, de rechtbank niets anders kunnen vragen dan het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.” Daarmee is er volgens de officieren ook geen grond meer voor de voorlopige hechtenis.
Verantwoorde wijze
“Wij hebben zowel van uw rechtbank, als vanuit de verdediging van de medeverdachte, maar ook vanuit de pers meermalen de vraag gekregen of de verdachte al door de politie gehoord was. Steeds hebben wij aangegeven dat wij eerst meer inzicht in de medische toestand en de mogelijkheden en onmogelijkheden om met van D. te communiceren moesten hebben, voordat we konden beslissen of en op welke manier een verhoor op verantwoorde wijze plaats zou kunnen vinden. Zorgvuldigheid stond en staat voor ons voorop.”
“Dat inzicht hebben wij uiteindelijk gekregen uit het op 21 oktober 2020 door het Pieter Baan Centrum opgeleverde rapport, uit de descente die op 13 en 14 Januari 2021 heeft plaats gevonden en uit de zitting van vorige week waar de deskundigen zijn gehoord. En hieruit blijkt wel dat onze vraagtekens bij de mogelijkheden tot communicatie met van D., bij de mogelijkheden om met hem in verhoor te gaan, terecht zijn geweest.”
Kwetsbaarheid
De officieren begrijpen dat de conclusie voor met name de oudste vier kinderen – die zich hadden ontworsteld aan de leefgemeenschap – hard aankomt. “Daarvan zijn wij ons terdege bewust. Zij hebben in al hun kwetsbaarheid uitgebreid verklaard over vreselijke dingen die zij in hun jeugd en jongvolwassenheid hebben moeten doorstaan. Over de wijze waarop zij zijn opgegroeid, de vreselijke geheimen die zij met zich mee droegen en de gevolgen die dat tot op de dag van vandaag voor hun heeft.”
"Niets doen was geen optie"
Ondanks het verloop van de zaak, was ingrijpen door politie en Openbaar Ministerie noodzakelijk: “Op 14 oktober 2019 moesten we ingrijpen; er had zich een jongeman bij de politie gemeld die vertelde in slechte omstandigheden, tegen zijn wil in een boerderij te verblijven; hij wekte de indruk aan iets ergs ontsnapt te zijn. Ter plaatse blijkt hoe goed het gezin inderdaad verborgen is; aanvankelijk kan de politie hen niet eens vinden. Pas als de jongeman vertelt dat er een verborgen deur is, wordt het gezin aangetroffen.”
“We konden niet de deur achter ons dicht trekken, de kinderen aan hun lot overlaten en er maar het beste van hopen. Vanuit het oogpunt van waarheidsvinding moest er onderzoek gedaan worden naar de aangetroffen situatie. Maar ook vanuit de zorgen over het welzijn van het gezin, moest er gehandeld worden. En dat hebben we dus ook gedaan”, aldus de officieren.
Keuzevrijheid
“Door te handelen hebben we er voor gezorgd dat de oudste kinderen eindelijk konden en durfden te spreken over het bestaan van hun jongere broertjes en zusjes. Het geheim en de zorgen waarmee zij al die jaren rondgelopen hebben is doorbroken en zij hebben inmiddels weer regelmatig contact met de jongeren.
We hebben de jongere kinderen uit een op dat moment onveilige, bizarre situatie gehaald. En in de loop van het onderzoek hebben we ze iets gegeven wat ze voorheen niet hadden. Een daadwerkelijk bestaan in onze samenleving door hun inschrijving in het persoonsregister, maar veel belangrijker nog: keuzevrijheid.”
“In de afgelopen anderhalf jaar hebben de kinderen onze samenleving leren kennen, daaraan deel kunnen nemen en hebben ze geestelijke en medische verzorging gehad. Mochten zij, nu ze hebben kunnen proeven aan het alternatief, er toch voor kiezen om weer met vader in afzondering te willen leven, hun geloof uit te willen oefenen – dat is een recht dat zij als inmiddels meerderjarigen gewoon hebben. Dat is hun keuze.”