OM eist geldboete in hoger beroep voor straatintimidatie

"Gesis, uitjouwen, naast iemand gaan fietsen, achter iemand aan blijven lopen. Er zijn vele vormen van straatintimidatie; het is helaas een hardnekkig probleem in Rotterdam." De advocaat-generaal (OM) leidde het requisitoir in met een korte situatieschets die typerend is voor het fenomeen waar het in deze zaak om draait: straatintimidatie. De strafeis luidde in hoger beroep twee geldboetes van in totaal 340 euro.

Verdachte is een 36-jarige Rotterdammer die volgens het OM in de zomer van 2018 meermaals meerdere vrouwen in het centrum van Rotterdam seksueel intimideerde. De man sprak de vrouwen aan, ging naast hen zitten, maakte opmerkingen, kus- en handgebaren en riep hen na wanneer zij van hem wegliepen. Toezichthouders van de gemeente waren op meerdere momenten getuige van het gedrag van de man. De rechtbank Rotterdam veroordeelde de man in december 2018 tot twee voorwaardelijke geldboetes van 100 euro en een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie had destijds twee geldboetes van in totaal 380 euro geëist. Verdachte ging tegen het vonnis in hoger beroep.

Straatintimidatie

Het is een bekend fenomeen: vrouwen die op straat worden nagesist of nageroepen. Uit onderzoek van de Erasmus Universiteit in Rotterdam is gebleken dat het effect van dergelijk gedrag groot is, slachtoffers ervaren het gedrag als ongewenst en zelfs intimiderend. De gemeente Rotterdam heeft deze vorm van straatintimidatie daarom per 1 januari 2018 strafbaar gesteld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). In totaal zijn er bij het OM na strafbaarstelling in de APV acht zaken met betrekking tot straatintimidatie binnengekomen. Het OM hoopt -door deze zaken aan de rechter voor te leggen- een juridische principe uitspraak te krijgen over straatintimidatie. De zaak tegen de 37-jarige Rotterdammer is de eerste Rotterdamse straatintimidatiezaak die nu in hoger beroep speelt.

Strafbaar

Het OM volgt in hoger beroep het standpunt dat de officier van justitie eind 2018 innam. De advocaat-generaal (officier van justitie in hoger beroep) maakt uit verschillende jurisprudentie op dat niet alle uitlatingen zonder meer onder het recht van meningsuiting vallen - maar dat context daarbij bepalend is. Aanstootgevende uitspraken vallen, gelet op art. 10 EVRM, buiten de reikwijdte van vrijheid van meningsuiting wanneer de uiting alleen gemaakt wordt om te beledigen of krenken. Het OM meent dat de gedragingen en uitingen van verdachte onder de delictstelling van de APV vallen en dus strafbaar zijn.

"In totaal heeft verdachte 8 vrouwen lastig gevallen. Meerdere vrouwen hebben duidelijk laten merken niet gediend te zijn van zijn gedrag. Anderen waren minder expliciet maar allemaal negeerden zij verdachte of namen fysiek afstand. [..] Verdachte verdient voor deze feiten een passende straf. Hopelijk leert hij daar van en worden vrouwen door hem niet meer lastig gevallen", aldus de advocaat-generaal.

Het gerechtshof Den Haag doet uitspraak op 19 december 2019.